Recensie: Benno Barnard – Zingen en creperen. Dagboek 2014-2017
‘Ongelukkig genoeg om te willen schrijven, gelukkig genoeg om het te kunnen’
Benno Barnard woont inmiddels al een aantal jaar in zijn geliefde Engeland, maar bracht daarvoor een groot deel van zijn leven door in Vlaanderen, waar hij een belangrijke tegenstem was in het publieke debat. Regelmatig jaagde hij de links-progressieve intelligentsia de gordijnen in, onder meer met zijn pleidooi voor de herwaardering van het christendom of zijn islamkritiek en sympathie voor Israël. Niet dat ondergetekende het steevast met hem eens is, vaak integendeel. Maar waarom zou je alleen geïnteresseerd moeten zijn in schrijvers die je eigen opinie en wereldbeeld bevestigen? Is het niet veel interessanter om te luisteren naar iemand die je vastgeroeste standpunten op losse schroeven kan zetten?
Barnard is trouwens in de eerste plaats natuurlijk een dichter. Door zijn afkeer van postmoderne vormeloosheid en hermetisch gezwets (‘ik herken een onbegrijpelijk poehagedicht steevast als onbegrijpelijke poeha’) maakte hij ook in de wereld van de poëzie nogal wat vijanden, maar hij is er de man niet naar om tere dichterzieltjes te sparen.
In Zingen en creperen, een selectie uit zijn dagboek van 2014 tot 2017, laat Barnard zijn gedachten de vrije loop en kan hij ongehinderd door een irrelevante plot of verhaallijn – die, laat ons eerlijk zijn, in het volgens deze dichter overschatte romangenre vaak vooral in de weg zit – de lezer freewheelend onderhouden. Zo laat hij zich kennen als de elegante, belezen gentleman die hij is, al geeft hij zelf blijkbaar de voorkeur aan de titel ‘landjonker’. Door zijn stilistische gave vallen er in dit boek heel wat puntige aforismen en oneliners te rapen. Steevast blijkt hij daarbij de wereld te benaderen met een veeleer poëtische dan droge, analytische manier van denken, zoals in dit fragment:
Is er vandaag iets poëtisch gebeurd? Iets wat mij als ‘typisch dichterlijk’ is opgevallen? Hé, emotie! Ja, jij daar: ben jij de poëzie? En jij, gekrulde blonde haarlok op de schouder van mijn vrouw? En jij, hond, die geeuwt in de eeuwig ontoegankelijke fenomenologie van je hondsheid? En… hé, jij daar! Gedicht! Gedicht van een ander! Gedicht van mijzelf… Ben jij wel poëzie?
Hoe vaak komt het voor dat de emotie, de haarlok en de hond wel poëzie zijn – in een voorlopige, nog niet tot gedicht getransformeerde toestand – maar dat een al geschreven gedicht dat niet is?
Minder interessant en soms zelfs licht gênant is de berichtgeving over de kinderachtige vetes tussen dichters die elkaar de hand weigeren te schudden in de morsige achterafzaaltjes en cafés waar ze elkaar tegen het lijf lopen. Misschien dat het handvol insiders van die microkosmos daar belangstelling voor hebben, maar de doorsnee lezer honestly couldn’t care less. Nee, liever hoor ik Barnard bezig over een auteur die hij oprecht bewondert. Het referentiekader van de anglofiele dichter is hoofdzakelijk Angelsaksisch: Oscar Wilde, Yeats, Auden, Ezra Pound, Philip Larkin en T.S. Eliot steken regelmatig de kop op, onder meer in de onderhoudende correspondentie met Paul Claes over de edele kunst van het vertalen van poëzie. Barnards diepe ontzag voor een geslaagde jambische vijfvoeter of alexandrijn werkt aanstekelijk.
Een specifieke passage in dit boek doet toch wel de wenkbrauwen fronsen. Een vriend die als jurylid in de Cultuurprijs proza van de Vlaamse regering zat, had Barnard lof toegezwaaid voor diens Dagboek van een landjonker, maar stuitte op het njet van een academicus die een hekel had aan de conservatieve ideeën van de dichter. De terechte vraag wat die ideeën met literaire kwaliteit te maken hebben, werd niet beantwoord. Als dit verhaal klopt, is het toch een aanwijzing dat er een bepaalde linkse pensée unique bestaat die geen tegenspraak duldt.
Overigens moet ‘conservatisme’ bij Barnard in eigenlijke zin worden opgevat als gehechtheid aan de traditie. Hij is geen reactionair, laat staan dat hij sympathie zou hebben voor extreemrechts. Wel springt hij in de bres voor de Vlaamse politicus Bart de Wever wanneer die op een poëziefestival de wind van voren krijgt: ‘En als er één Vlaamse politicus geen boerenpummel is, maar wel een retoricus, historicus, kenner van kunst en traditie, dan wel de huidige burgervader van Antwerpen.’ Ook voor de conservatieve ideoloog Roger Scruton heeft Barnard gematigde sympathie ‘om zijn onmodieuze afkeer van allerlei onzin, al vind ik, ouwe sociaaldemocraat van de volksverheffing, hem wel erg rechts, en al kan ik zijn liefde voor Wagner absoluut niet delen.’ En hij is niet bepaald een cultuurrelativist: ‘We zouden Europa nog in naam van de Europese humanistische waarden afschaffen.’ Het is iedereen vanzelfsprekend toegestaan om het daar volstrekt mee oneens te zijn, maar het kan onmogelijk een geldig argument worden om Barnard een literaire prijs te weigeren.
Zingen en creperen eindigt abrupt, na een lange stilte in 2017, veroorzaakt door het overlijden van Barnards pleegdochter Anna. Afsluiten doet de dichter met – hoe kan het ook anders – een ontroerend afscheidsgedicht voor haar.
Daan Pieters
Benno Barnard – Zingen en creperen. Dagboek 2014-2017. Atlas Contact, Amsterdam. 208 blz. € 21,99.