Recensie: Ellen Deckwitz – Hogere natuurkunde
Eindelijk weer manga!
Afgelopen najaar verscheen de eenmalige glossy Pinda*, een titel met een duidelijke knipoog naar de Linda. Op de cover afficheert het blad zich als ‘de glossy met een Indisch tintje’ en met ‘166 pagina’s Indopower’. Binnenin vinden we onder andere artikelen van en over Multatuli, Tjalie Robinson, Adriaan van Dis, Marion Bloem en Ellen Deckwitz – om me tot enkele beoefenaars van de schone letteren te beperken. Pinda* hanteert in het blad een ruimhartige definitie van het begrip ‘Indische Nederlander’. Niet alleen Indo’s (mensen met zowel Europees als Aziatisch bloed), maar ook ‘totoks’ (Nederlanders die ‘enige tijd in de Indische archipel hebben doorgebracht’) zijn Indische Nederlanders. Samen met hun nakomelingen zijn dat er enkele miljoenen. In het dubbelinterview met haar en columniste Sarah Sluimer ziet Ellen Deckwitz wel overeenkomsten in alle verscheidenheid: ‘wij stammen af van mensen die de weg kennen in een huis dat niet meer bestaat, een samenleving die is opgeheven maar in velen nog doorwerkt. […] Je wordt geboren en bent automatisch belast met je familieverleden’.
Die belasting is bij Deckwitz vooral gevoed door haar grootmoeder, overlevende van een interneringskamp onder de Japanse bezetting. Pas bij haar overlijden kwam Deckwitz erachter dat zij de enige was die het levensverhaal, inclusief de kampervaringen van oma kende. De vrouw had dat haar kinderen kennelijk willen besparen, maar door de jaren heen alles wel aan haar kleindochter verteld.
De bundel Hogere natuurkunde is de neerslag en de verwerking van die verhalen. Maar hij is meer. Het is een verhaal met levenslessen – of liever: overlevingslessen. Het is ook een gedicht dat de verbeelding alle ruimte geeft. Én het tekent de doorwerking van de ervaringen van zo’n overlever in het hoofd van haar nakomelingen.
De uiterst praktische, op haar kampervaringen gebaseerde lessen komen we door heel de bundel tegen. Ze staan tussen haakjes, als korte onderbrekingen binnen de hoofdtekst.
Je zei dat je het licht te slim af moet zijn
(Vermijd de volle zon kleintje,
blijf in die schaduw.)maar geen palmboom die voldoende beschut,
geen berg die voldoende beschut,
de koelte verdampten naast mij ritselt het struikgewas.
Een overgrootvader tijgert door de dorre bladeren.Het KNIL-label al gerafeld maar nog steeds stevig vastgestikt,
Het is bij dit soort fragmenten de vraag waar de lessen en ervaringen van de grootmoeder ophouden en geruisloos overgaan in de verbeelding en de hedendaagse werkelijkheid van de verteller. Het volgende fragment, twee bladzijden verder, illustreert dit:
De tekst (het verhaal, het gedicht) gaat op de volgende bladzijde nog kort verder, maar eindigt ook daar met een komma. Het is nooit af. Het gaat steeds maar door. Maar bovenstaand fragment geeft wel een mooie indruk van de overgang van verleden naar heden en van verhaal naar werkelijkheid. De verteller is hier (net als Deckwitz destijds) in Indonesië, om het land van haar grootmoeder te zien. Plaats van handeling is een markt, er worden geld en goederen uitgewisseld. Maar we zien hier ook weer een overlevingsles van de grootmoeder: kies de pepers als je aan eten kunt komen. Natuurlijk, je smaakpapillen vliegen in brand, maar je hebt de vitamines nodig. En we lezen de veelbetekenende taallessen, waarin de belangrijkste woorden eerst langskomen. De woorden voor familie horen daar vooralsnog niet bij, daar heb je niets aan als je in je eentje moet zien te overleven.
(Ik vind het trouwens prettig om weer eens ‘manga’ te lezen in plaats van de in Nederland gangbare Engelse variant ‘mango’. Rudy Kousbroek wees er destijds al op dat voor een Indische Nederlander ‘mangosap’ even mal klinkt als ‘pindokaas’.)
Na een aantal fraaie maar o zo beklemmende observaties, onder andere over de pijn van de stilte, eindigt de bundel tegelijk apocalyptisch en toch zeer herkenbaar. Bij de dodenherdenking van 2025 staat een groepje nakomelingen op de Dam: de verteller, haar moeder, broer, zus en enkele kinderen. Tijdens de twee minuten stilte breekt er paniek uit en dan blijkt hoe zeer deze Indische Nederlanders zich hier kordaat uit weten te redden.
er wordt geschreeuwd
en de massa breekt,mijn zus raapt stenen,
mijn broer geeft een diplomaat een kopstoot,
mijn moeder hoekt enkele millennials,Ik voel spieren trekken,
die slechts voor dit soort momenten zijn overgeleverd,
Geen van allen hebben ze de Japanse bezetting of de Bersiap (de bloedige opstand van Indonesiërs tegen Nederlanders en Indo’s, kort na de Tweede Wereldoorlog) meegemaakt, ze hebben zelfs nooit in Nederlands-Indië gewoond. Maar hun alertheid hebben ze van hun voorouders geërfd. Ze brengen meteen hun eigen gezin in veiligheid, ten koste van alles, desnoods met geweld. De verteller kent immers grootmoeders belangrijke les: ‘Soms zei ze dat mensen ongevaarlijk zijn // zolang ze geen honger hebben.’ De erfgenamen doen er hun voordeel mee. Niet per se in die malle dystopie over de Dam in 2025, maar gewoon heel praktisch:
Het is geen brutale levenshouding, het is een in de genen doorgegeven overlevingsstrategie. Kennelijk kun je trauma’s ook genetisch doorgeven tot in de derde generatie. En het is zo herkenbaar, niet alleen voor Indische Nederlanders, maar waarschijnlijk ook voor anderen die zijn opgegroeid met de verhalen over oorlogstrauma’s van vaders, moeders, opa’s en oma’s. Zich vaak onbewust van het verleden vind je hen terug vóóraan in de rij in de schoolkantine, binnen een mum van tijd staan ze op de eerste rij als er iets te doen is in de stad. Of je ziet ze niet en dan zitten ze thuis, omdat ze niet van massa’s en rijen houden. Daar kunnen ze dan in alle rust Hogere natuurkunde van Ellen Deckwitz lezen, om zichzelf wat beter te begrijpen.
Jan de Jong
Ellen Deckwitz – Hogere natuurkunde. Pluim, Amsterdam/Antwerpen. 80 blz. € 21,99.
Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, 2019-8
Lees ook deze recensie van Hogere Natuurkunde