Recensie: Nico Keuning – Een ongeneeslijk heimwee. Leven en werk van Willem Brakman
Een goedgeaard narcist
‘Wim houdt van overdrijven, van theater, zij het met een flinke scheut ironie. (…) Literatuur is ernst, maar in zekere zin ook een spel. Althans voor Wim,’ schrijft Nico Keuning in Een ongeneeslijk heimwee, zijn prettig heldere biografie over leven en werk van Willem Brakman. Het is een vroeg tussenoordeel, al op bladzijde 83, want juist over ernst en spel zal Brakman in zijn latere leven nog menige noot kraken, wanneer hem tegen zijn zin het etiket postmodernist wordt opgeplakt, wat voor hem gelijkstaat aan vrijblijvende spielerei. Kortom, het laatste wat hij nastreefde in zijn werk, dat volgens hem juist altijd een verbinding met de traditie en de ernst van de werkelijkheid diende te hebben.
Er zijn heel wat jongens die op en ook nog na de middelbare school niet goed weten wat ze met hun leven aanmoeten. Willem (Wim voor vrienden) Brakman was er zo een. Wat de overgevoelige knaap niet wilde en wat hem tegenstond, was dan weer wel duidelijk: geen padvinderij, geen verzetsrol in de oorlog, geen sport, zoals zijn atletische en bij de meisjes geliefde broer Jack, geen Zandertherapie om meer rechtop te leren lopen, geen functie in de krijgsmacht, geen rumoerige activiteiten, want lawaai was hem snel te veel, en ook niets waar water aan te pas komt. Kleine Wim had ooit lijken in zee zien drijven, wat hem een levenslange vrees voor ‘in zee gaan’ had meegegeven. Hij keerde zich graag af, was een jongen ‘die zichzelf genoeg was’ en droomde van opwindende verhoudingen met meisjes, liefst met mooie handen, al zagen ze hem in het echte leven niet staan. In zijn autobiografische romans kon hij dat echter goedmaken, als een ware wederopstanding.
Gemakzucht en bewust gekozen afstand tot de wereld zouden Brakman ook in zijn latere leven kenmerken. Hij reisde ooit onbekommerd op in zijn ogen toch heel comfortabele sloffen naar Londen en liet een snor staan puur uit weerzin tegen het elke dag opnieuw moeten scheren. Tot hij moest vaststellen dat ook snorren onderhoud behoeven toen zijn ding de omvang van een buitenmaatse borstel had aangenomen. Uit dit soort situaties ontwikkelde Brakman al vroeg een inventieve instelling om zwakheden en uitgesproken hekel aan opgedrongen verplichtingen van slimme verklaringen te voorzien. Met ironie kom je een heel eind.
Toch blijft het grote risico van afwachten natuurlijk dat anderen initiatieven gaan nemen om je in beweging te krijgen. ‘De moeder van Wim heeft hem op alle mogelijke manieren maatschappelijk de weg gewezen, hem gestuurd, begeleid, tal van vrienden en bekenden voor hem ingeschakeld: buren, leraren en weldoeners’, schrijft Keuning. Zij was het ook, die hem op zeker moment een studie medicijnen suggereerde, want als je kunt zeggen dat je ‘voor dokter leert’, zal iedereen er vrede mee hebben dat je je terugtrekt op je kamertje, zoals Wim het later zou beschrijven in zijn roman Debielen en demonen.
De gedaanteverwisseling die Willem Brakman op zeker moment onderging van welhaast apathische jongeling tot gepassioneerd, bijna maniakaal (twee boeken per jaar) schrijver, lijkt vooral te maken te hebben gehad met zijn ‘uitzonderlijke ervaringsvermogen’; zijn talent om uit voor anderen onopgemerkte details betekenis te peuren. Met name naar zijn kinderjaren in Den Haag bleef hij zijn leven lang terugverlangen. Aan zijn vriend radiomaker Wim Noordhoek omschreef hij het eens zo naar aanleiding van een bezoek aan de Sint-Pieter in Rome, waar de verplichte hoogtepunten, waaronder de Pietà, hem compleet ontgaan waren:
Je weet ik ben een tegelkijker, een pilaarbetaster, een nonnetjesbekijker, een lichtbestudeerder, een geluidsanalist, een reuk- en geurspecialist. Ik zit ook graag en kijk dan naar mijn schoenen of ik ruik besmuikt aan mijn koude pijp. Wel steek ik een kaarsje aan en mompel enkele zinnen die de mensheid niet en nooit zullen bereiken, maar de eeuwigheid zachtjes doen ronken.
Op de vele avonden van zijn jeugd die hij doorbracht met andere in literatuur geïnteresseerden, bestudeerde hij eerder de sfeer en de onderlinge verhoudingen van de aanwezigen dan de voorgedragen woorden. Niet in de laatste plaats van dichter Nol Gregoor, de man met wie hij zijn leven lang een vriendschap onderhield, ook al was die nooit vrij van onderlinge wrijvingen. Gregoor en zijn broer Jack waren Willem ooit in alles de baas, maar die achterstand zou hij later op verbeten wijze inhalen.
Brakmans bijzondere begaafdheid als schrijver, zijn onmiskenbare taalvirtuositeit en onnavolgbare humor, ook zijn aanleg als tekenaar en schilder, kregen aanvankelijk niet de ruimte, omdat er brood op de plank moest komen, wat hem tot een volstrekt misplaatste huisartsenpraktijk dreef. Misplaatst, zo laat Keuning uitkomen, omdat Brakman wel goed kon praten en vertellen, maar absoluut niet kon luisteren. Ook dat aspect aan zijn karakter, zijn sterk egocentrische aard, krijgt in deze biografie flinke nadruk. Administratief was de praktijk eveneens een catastrofe, die slechts door inhuur van prijzige krachten hersteld kon worden.
Maar ook diens latere functie als bedrijfsarts in ‘het onlieflijke stadje E.’ (Enschede), een vaste baan zonder ingewikkelde papierwinkel, was Brakman allerminst op het lijf geschreven. Het enige wat hem begeesterde was de literatuur en dat anderen hem daarin hinderden door zieke werknemers langs te sturen, moet hij als onverteerbaar hebben ervaren. Brakmans trage, wat kromme gang, mogelijk versterkt door zijn irritatie over het onzinnige werk, leek hem zelfs zijn baan te gaan kosten, maar in een prozafragment doet personage Victor Loog, een alter ego van Brakman, precies wat er daarna gebeurde: hij liep van tijd tot tijd energiek en met verende tred door de fabriekshal, en ging dan op de wc zitten lezen. Zoon Steven Brakman vat het samen:
Naar zijn zeggen ging hij dan van het ene toilet naar het andere om daar verder over de dingen na te denken die vroeger zijn stap hadden vertraagd.
De Brakman-biografie kent een globale chronologie, maar Keuning veroorlooft zich gelukkig veel uitweidingen en zijsprongen, passend bij de overtuigingen van Wim, die immers een zwak had voor vrij meanderende zijwegen. Rode draad lijkt Brakmans toenemende focus op zijn eigen denkbeelden en genoegens, mede uitmondend in enkele buitenechtelijke avontuurtjes. Was hij aanvankelijk, bijvoorbeeld in de vele contacten met collega-arts/schrijver Simon Vestdijk, nog wel in staat om zich enigszins in te leven in andermans opvattingen en argumenten, op latere leeftijd kregen journalisten, literatuurwetenschappers, collega-schrijvers en zelfs familieleden, ook echtgenote Moof, nauwelijks meer de kans iets tegen te werpen.
Brakman werd welhaast doof voor anderen. Zelfs diens steeds herhaalde, oubollige opa-grapjes moesten thuis consequent voorrang krijgen. De schuchtere jongen van weleer, was een ware narcist geworden, zo hij dat niet altijd geweest was. Een mentaliteit van terughoudendheid en afwijzing valt immers ook zo te duiden. Brakman was zich wel bewust van die trekken, noemde zichzelf ook ronduit een narcist, maar wel ‘een goedgeaard narcist’. En daar kwam hij mee weg, want van een uniek talent moet je wat kunnen hebben.
Uitgever Querido, die Brakman tot zijn dood de ruimte gaf, zelfs toen er van zijn latere werk nauwelijks nog exemplaren verkocht werden, erkende zijn status, wat nu dus tot deze heel gelukte biografie heeft geleid. Overigens met dank aan Wim Noordhoek, die Keuning benaderde na de vrij plotselinge dood van langjarig beoogd biograaf Gerrit Jan Kleinrensink. Het boek geeft een overtuigend en inzichtelijk beeld van leven en werk van Brakman, een stuk toegankelijker dan diens werk voor velen was, je kunt zeggen: de ideale introductie tot zijn oeuvre.
André Keikes
Nico Keuning – Een ongeneeslijk heimwee. Leven en werk van Willem Brakman. Querido, Amsterdam, gebonden, met twee foto-katerns, 478 blz. € 34,99.
(foto: Uitreiking P.C. Hooftprijs in Muiderslot aan schrijver Willem Brakman voor zijn proza-oeuvre door minister Til Gardeniers van CRM. Antonisse, Marcel / Anefo, CC0)