‘een dichter reist om achter te blijven’

Het zijn niet de minste dichters die hun debuutbundel openen met een poëticaal inkijkje. Denk aan Remco Campert die zijn eersteling Vogels vliegen toch (1951) liet beginnen met het gedicht ‘Credo’ (‘ik geloof in een rivier / die stroomt van zee naar de bergen / ik vraag van poëzie niet meer / dan die rivier in kaart te brengen’). Ook Tijs van Bragt opent zijn ‘debuut’ Bonterik Sterrenzager poëticaal:

poëzie is klein

zelfs een spreeuw kan het verbeelden
met hetzelfde gemak waarmee hij op een draad balanceert

in wat de spreeuw kent komt geen dichter voor
al zette hij de spreeuw op de draad en knipt hij de zon aan

vanuit zijn huis kijkt de dichter naar de lege draad
het doet hem denken aan de rimpels van de zee

nooit liet de dichter een spreeuw naar zee gaan
al had hij regels genoeg waarover een spreeuw naar zee kon reizen

de zee is van de dichters die erin plassen en leven maken
leven maken behoort aan de dichters

de lezer verbeeldt zich een spreeuw die naar zee gaat

Een spreeuw, een dichter en, op de valreep, een lezer. Wat opvalt is dat die dichter niets met die spreeuw doet, terwijl de lezer hem desondanks naar de zee ziet gaan. De dichter beklaagt zich niet over het feit dat de lezer zijn eigen autonome weg gaat. Het gedicht toont een dichter wiens taak het is met woorden leven te maken en een lezer die met die woorden in feite hetzelfde doet. Hij maakt er zijn eigen gedicht van. Niet erg, maar wel goed om dat aan het begin even vast te stellen. Zeker bij een bundel als Bonterik Sterrenzager die nogal wat persoonlijke (of in ieder geval persoonlijk lijkende) ontboezemingen bevat. Gerrit Kouwenaar nodigde zijn lezers uit om er hun eigen gedichten van te maken door vaak met een gedachtestreepje te eindigen, Van Bragt doet het met ‘poëzie is klein’.
Wat vooral opvalt is dat die dichter eigenlijk sowieso niet echt iets doet. Hij heeft regels genoeg, maar het is de lezer die er iets mee moet. Zonder de lezer komt die spreeuw nooit bij de zee. In een gedicht opgedragen aan Koos Schuur staat de rake regel ‘een dichter reist om achter te blijven’. Het is, denk ik, de meest kernachtige samenvatting van het dichterlijk gevoel dat in deze bundel heerst. Gedichten maken vele lange, vreemde reizen in de hoofden van alle lezers en de dichter heeft het nakijken.

De eerste gedichten van de bundel verwijzen naar geboorte en jeugd. ‘Als zygote begonnen’ heet een gedicht en veel vroeger in het leven kun je het niet hebben. Bij het gedicht ‘Stadium’ zijn we al weer wat verder in het kinderleven:

Wat
leven
is
vroeg
de
juf

Reizen
zei
ik

Altijd weer reizen

En in mijn hoofd viel de bordenwisser al
tussen de kikkervisjes

Ook het schoolkind in dit gedicht reist al. En ook hier vindt het reizen uitsluitend plaats in het hoofd. Het is aardig om te zien hoe dit gedicht ook de grenzeloosheid, die voor ons aan reizen kleeft, terugbrengt tot de wereld van het kind. Een bordenwisser en kikkervisjes verleggen de fysieke horizon weliswaar nog niet zo ver, maar voor een reis in het hoofd maakt dat ook helemaal niet uit.

De laatste afdeling van Bonterik Sterrenzager heet ‘Veldnotities’. Het zijn twee korte cycli van samen acht gedichten. Zonder dat er plaatsen worden genoemd, dat zou de lezer te zeer sturen, kun je ze in een nogal diffuus landschap plaatsen – bijvoorbeeld in het Zeeuws-Vlaanderen waar Tijs van Bragt tegenwoordig woont (maar de Friese kwelders kunnen evengoed het decor leveren). In ieder geval opnieuw geen plaatsen met een kosmopolitische uitstraling.

Zeeuws-Vlaanderen is natuurlijk zelf al een landschap als een gedicht: geen Zeeland, geen Vlaanderen, geen zee, geen land. De vochtige klei is het misschien wel allebei. Alles wat je ervan maakt, maak je in je hoofd.

de grond is schraal en monotoon begroeid
een kievit jaagt alle beweging bij haar nest vandaan

alles komt nu in tweevoud: de puttertjes, de benevelde schapen

het spiegelend asfalt in de verte dat dichterbij komt
dan opschuift en verdwijnt

soms zou je dat willen: opschuiven en dan traag verdwijnen

misschien dat je daarom reist

Het gedicht schetst een haast vijandig landschap, schraal, monotoon. De kievit duldt geen enkele toenadering. En bij de puttertje en de benevelde schapen moet ik onwillekeurig aan mannetjesputters en dronken onnozelaars denken. Het zal aan mij liggen. Maar tot wie richt dit gedicht zich hier? Tot de dichter of tot de lezer? Is het de dichter die ‘reist om achter te blijven’? De vier laatste regels wijzen wellicht in die richting. Maar ‘opschuiven’ en ‘verdwijnen’ zijn niet hetzelfde als achterblijven. Iedereen kent wel het geschetste beeld van die zichtbaar spiegelende plassen op het asfalt in de verte, die er van dichtbij helemaal niet blijken te zijn. Fata morgana in de polder. De achterblijvende dichter kan ze nooit bereiken, laat staan inhalen. Als je het zo bekijkt zijn die luchtspiegelingen eerder een metafoor voor de almaar verder trekkende lezers, die oncontroleerbaar hun eigen weg gaan. Misschien is dat de stille wens van de dichter in dit gedicht: hij wil zo graag méé opschuiven en méé verdwijnen. Hij zou eigenlijk het liefst een lezer willen zijn.

De gedichten van Tijs van Bragt vormen een krachtig geluid in de Nederlandse poëzie en een aantrekkelijke uitdaging aan de lezer. En Bonterik Sterrenzager is daar een mooie weerslag van. (Al is het strikt genomen natuurlijk niet het debuut van de dichter. De uitgever spreekt op de website van ‘zijn eerste officiële bundel’. Maar wat was Alles is in mij uit 2012 dan? Het officieuze debuut? Een voorpremière? Ook die mooie bundel is trouwens nog steeds leverbaar.)

Jan de Jong

Tijs van Bragt – Alles is in mij. De Drvkkery, Middelburg. 100 blz. € 12,00
Tijs van Bragt – Bonterik Sterrenzager. De Kaneelfabriek, Udenhout. 56 blz. € 16,75