Recensie: H.C. Ten Berge – Notities van Nemo. Verhalen en novellen
Matroesjka-verhalen
‘Ik heb geen behoefte aan bekentenissen. Er ligt al genoeg op straat. Het is een dagelijkse parade van gênante onbeschaamdheden geworden,’ verzucht het personage Betty in H.C. Ten Berges bundel Notities van Nemo. Ongeveer honderd bladzijden verder komt ze nog eens op het onderwerp terug:
Ik heb me aan dat boek geërgerd. Maar niet omdat het aan de zogenaamde werkelijkheid ontleend zou zijn. Daar wist ik zelfs niets van. Ik lees en kijk graag onbekommerd, niet bij voorbaat al gehinderd door feiten en gebeurtenissen uit het dagelijkse leven van de schrijver. Vroeger ging dat makkelijker dan nu. We worden overspoeld met kletspraat die de zaak waar het om gaat, de kern, de grondverhouding om Verwoold eens te citeren, aan het oog onttrekt.
Heeft Betty even geluk dat ze een fictief personage is en de huidige vloedgolf van gênant autobiografisch proza in de Nederlandse letteren – egocentrisch is eigenlijk een beter woord – niet meer hoeft mee te maken. Gelukkig kan een mens nog teruggrijpen naar een ietwat uit het oog verloren schrijver als haar geestelijke vader H.C. Ten Berge (1938), een auteur die bezwaarlijk van mediageilheid kan worden beschuldigd en zijn belangstelling nooit op zichzelf, maar altijd op de wereld heeft gericht.
In 2006 ontving hij weliswaar de P.C. Hooftprijs, maar inmiddels is er eigenlijk nog maar betrekkelijk weinig werk verkrijgbaar van deze dwarsligger, die wars van literaire trends en modeverschijnselen een eigenzinnig oeuvre met zowel verhalen, novellen, romans, poëzie als vertalingen heeft opgebouwd. Gelukkig publiceerde uitgeverij Koppernik in 2019 naast de knappe nieuwe dichtbundel De beproevingen van Álvar Núñez Cabeza de Vaca, die we inderhaast vermelden maar een aparte bespreking verdient, ook een selectie uit zijn vroegere verhalen en novellen die dus de titel Notities van Nemo kreeg.
Deze bloemlezing biedt een mooi overzicht van het proza van Ten Berge en overspant de hele periode van 1965 tot nu, beginnend bij het experimentele verhaal ‘De honden’, waarin een onderzoeker de grenzen van de werkelijkheid aftast in een vijandig landschap (‘Nochtans registreer ik slechts wat zich als werkelijkheid voordoet; dat behoort tot mijn taak’). Het thema loopt als een rode draad door het werk van Ten Berge: herhaaldelijk voert hij ik-figuren met een scherp observatievermogen op die ronddwalen in een vijandige omgeving en de wereld niet als een doorsnee mens bekijken. Het kan bijvoorbeeld gaan om ontdekkingsreizigers, maar in titelverhaal ‘Notities van Nemo’ (1974) is het hoofdpersonage een man die zwaargewond in een primitief ziekenhuis op een afgelegen plek ligt te verrekken. Hij kan niet meer spreken, enkel nog schrijven. In een van de laatste aflevering van het inmiddels ter ziele gegane VPRO Boeken kwam Ten Berge nog toelichten dat hij zich had laten inspireren door een Amerikaans lazaret op Groenland waar hopeloze gevallen naartoe werden gebracht om te sterven:
Een zachte explosie heeft mijn romp met tientallen naalden doorzeefd. Het geluid van de ontploffing klonk even dof en gedempt als de val van een appel in het gras. Ik had eerst zelfs niet door dat er iets gebeurd was. Tot ik op de grond viel en niet meer overeind kon komen. Ik zakte tot mijn knieën in de drassige bodem.
Geïnspireerd door zijn onderzoek naar eskimo’s en andere natuurvolkeren, verwerkt Ten Berge absurd aandoende verhalen van natuurvolkeren in deze novelle. Of hij laat de taal ontsporen in een fragment dat herinneringen aan Lucebert oproept:
Ik ben de boeglul van de barak, de varensgezel voor de mast, de papieren krijger die in het scherp van de bladzijde bijt. Ik enter alles met de pikhaak van mijn potlood en slijp in de verende beddensloep woorden tot pepers.
De latere verhalen in deze bundel zijn opvallend toegankelijker, of minder radicaal experimenteel. ‘Marble Island’ – een reconstructie handelt over een gelijknamig, werkelijk bestaand arctisch eiland in de Hudsonbaai waar vroeger walviswaarders overwinterden. Ene James Knight – weer zo’n ontdekkingsreiziger en avonturier – ondernam in 1719 een expeditie naar het onherbergzame gebied. Er zou niemand terugkeren, zoals ook de dodentocht van Cabeza de Vaca vrijwel alle expeditieleden fataal werd. Vanwaar toch die fascinatie voor dit soort verhalen? Zou het te maken hebben met de lucide inzichten waartoe Ten Berges eenzaten soms toe komen in extreme omstandigheden?
Op een gelijkaardige, en toch heel andere manier neemt de ik in ‘De honkvaste reiziger’ (1994), die nooit ergens geweest is en aan een ‘onmetelijke reisangst’ lijdt, een reis naar New York, een waar inferno waar hij zich een weg moet banen tussen junkies, hoeren en ander straattuig: ‘Als er één stad is die ik nooit wilde bezoeken is het wel New York. Ik ben er twintig jaar in geslaagd dat oord te mijden.’ Als een antropoloog bestudeert hij dat merkwaardige volkje: ‘Mijn dilemma was dit: deed ik aan participerende antropologie of zou ik alleen maar observeren en afstand bewaren.’ Het wordt blijkbaar participerende antropologie, want hij wordt meegetroond naar Bentley’s Disco, een ‘haard van opwinding en bandeloosheid’, waar hij getuige is van primitieve rituelen die hem herinneren aan zijn tijd in Angola:
Een struise vrouw met schort en pruik en grote strikken in het haart springt op het podium; ze richt zich naar de zaal en knijpt melk uit allebei haar borsten. Onder luid gejoel spuit ze de eerste rijen nat met kleverig vocht.
Het is onmogelijk om hier in detail in te gaan op het uit vijf novellen bestaande ‘Lege stoelen’, dat op zich al een vrij uitgebreid boek vormt, een matroesjka waarbij haast elk verhaal weer een ander verhaal in zich meedraagt en fictieve en ‘reële’ personages de degens kruisen, maar tot slot mogen we ‘De vleeswolf’ niet onvermeld laten. Het betreft een deel van De stok van Schopenhauer, een documentaire roman die Ten Berge in 2012 in eigen beheer publiceerde, en handelt over de historische seriemoordenaar en kannibaal Fritz Haarmann, die in 1925 in Hannover werd geëxecuteerd wegens het vermoorden van minstens 24 jongemannen. Weer wordt de grens tussen feiten en fictie zeer instabiel door historische en fictieve personages door elkaar te laten lopen. Weer blijkt die historische werkelijkheid onwaarschijnlijker dan de sterkst bij de haren getrokken fictie: de Joodse professor Theodor Lessing was een van de weinigen die felle kritiek durfde te uiten op het amateuristisch gevoerde onderzoek en proces, maar werd al in 1933 vermoord door antisemieten. Weer wordt je nieuwsgierigheid als lezer gewekt en kijk je uit naar meer werk van deze einzelgänger in de letteren.
Daan Pieters
H.C. Ten Berge – Notities van Nemo. Verhalen en novellen. Amsterdam. 344 blz. € 24,50.
H.C. Ten Berge – De beproevingen van Álvar Núñez Cabeza de Vaca. Een script in 45 scènes en een tussenspel. Amsterdam. 68 blz. € 18,50.