Recensie: Martha Heesen – De lus
Denken in kringetjes
Martha Heesen ontving in 2015 de prestigieuze Theo Thijsen-prijs voor haar oeuvre van veertien jeugdboeken die ze tussen 1993 en 2009 publiceerde. Haar hoofdpersonen zijn sensitief, dromerig, piekerend. Het zijn vaak eenlingen die in hun eigen wereldje leven en die scherp observeren wat er om hen heen voor onrechtvaardigs gebeurt. Zeiseman, haar eerste boek voor volwassenen uit 2018, kent eenzelfde type. Heesen neemt ons in die novelle mee in de binnenwereld van Remigius (Remies), een ouwe zemelaar van formaat. De zojuist verschenen tweede novelle De lus kent eenzelfde betoverende lyriek en ook hier bevinden we ons in een solitaire atmosfeer.
Een oude, rusteloze vrouw leidt een teruggetrokken bestaan: ‘Ze wordt steeds trager, maar dat weet ze niet, de klokken en horloges heeft ze weggedaan, net als de spiegels trouwens.’ Iedere dag gaat ze naar buiten, sjokt ze naar de tram, staat ze daar in bevende afwachting terwijl men tegen haar opbotst en haar bekijkt:
In al haar roerloosheid is ze tamelijk grotesk, zonder dat je precies ziet waar hem dat in zit: de te zware laarzen, de scheef dichtgeknoopte jas, het gezicht misschien, of de handen die zich angstig om de stok klemmen.
Ze wacht tot ze één bepaalde bestuurder ziet, die ze de wattman noemt. Nauwlettend houdt ze hem in de gaten tijdens de reis naar de eindhalte, waar de tram een lus maakt: ‘Ze vindt hem grauwer, starder, meer dan ooit één met zijn uniform. Een hoekig stenen beeld is hij.’ Ze is bang dat hij haar ontdekt:
Als hij haar ziet, wat dan? Ze trekt de sjaal over haar mond, alsof er nog iets aan haar te herkennen zou zijn. De tramruit weerspiegelt alleen een oude vrouw die betere dagen heeft gekend, de tramruit heeft duidelijk geen benul, weet al die lafheid niet te vangen. Als hij haar ziet, als hij haar herkent, zal hij de keerlus negeren, de tram dwars de dijk door laten razen, de Diepte in, de grond in, de hele wijk met zich meesleurend, totdat alles bedolven is onder dikke lagen veen.
En tegelijkertijd wil ze:
Dat hij haar zal nakijken: wat een eigenaardige oude vrouw, ze kwam me op de een of andere manier bekend voor, maar ze was het niet natuurlijk, nee, niet met die bril, die hoed, die jas, die stok, nee. Maar toch. Hoe zou het met haar zijn. Zou ze nog leven?
Als hij plotseling in de microfoon spreekt, schrikt ze zo dat ze halsoverkop uitstapt: ‘Die stem, die metalen stem, die stem als van een roestige blikken kikker. Ze voelt haar hele lijf in opstand komen.’
De vrouw kwelt zichzelf met haar herinneringen en leeft in constante wroeging. Waarom greep ze vijftig jaar geleden niet in? Waarom hield ze zich afzijdig? Om zichzelf tot rust te manen zegt ze Het uur U op:
Het was zomerdag
De doodstille straat lag
Steeds moet ze weer van voor af aan beginnen, want haar gedachten dwalen af. Nergens reciteert ze de verzen uit Nijhoffs gedicht die voor de duiding van deze novelle van cruciaal belang blijken te zijn:
De daad die men naliet heeft
meer kwaad dan de daad gedaan.
Als vanzelf raak je verstrikt in het denken in kringetjes van deze foeterende, vergeetachtige vrouw met wie je al snel te doen hebt. Is ze niet te streng voor zichzelf? Of had ze haar gevoel van rechtvaardigheid, haar verantwoordelijkheidsgevoel om moeten zetten in daden in plaats van werkeloos toe te zien? Kan ze met zichzelf in het reine komen?
De lus fileert scherpzinnig wat het met een mens doet als hij een ander aan zijn lot overlaat. Heesen blinkt ook nu weer uit in het gevoelvol uitbeelden van een repetitieve, innerlijke dialoog. In een vloek en een zucht vlieg je door de 36 zorgvuldig georkestreerde hoofdstukken. Om uiteindelijk het hernieuwde contact tussen de vrouw en de wattman net zo louterend te ervaren als zijzelf.
Miriam Piters
Martha Heesen – De lus. Van Oorschot. Amsterdam. 106 blz. € 19,50.