Column: Over het opschonen van de boekenkast (10)
Te groot voor de boekenkast
Er zijn boeken die helemaal niet in de boekenkast passen. Neem Spekkie en Blekkie en het pindakaasmysterie van C. Buddingh’ en Otto Dicke, in 2018 uitgegeven door Uitgeverij Liverse in Dordrecht. Het boek is 217 mm hoog en 300 mm breed. Wat hoogte betreft is er geen probleem, maar het steekt vijf centimeter de kast uit. Het past dus niet bij de B, waar het logischerwijze naast De meewarige kruipers had moeten staan, het eerste avontuur van Spekkie en Blekkie. Buddingh’ schreef en Dicke tekende tussen 1955 en 1965 de strip voor het Kwartet, de protestant-christelijke dagbladen Nieuwe Leidse Courant, Nieuwe Haagse Courant, De Rotterdammer en Dordts Dagblad.
‘Wie van de twee vrienden Spekkie is en wie Blekkie, kunnen jullie zeker zelf wel op het plaatje zien!’ merken de makers olijk op in de inleiding die aan het eerste verhaal voorafgaat. Spekkie is een varkentje dat bij zijn ouders woont die een grote winkel in feestartikelen drijven. Blekkie is een zwart jongetje uit ‘een land waar nooit mussen komen, omdat ze er binnen een half uur gebraden van het dak zouden vallen’.
De meewarige kruipers en Het pindakaasmysterie zijn de enige avonturen van Spekkie en Blekkie die het tot boekuitgave hebben gebracht. Eerstgenoemde titel verscheen in 1983, het jaar waarin zowel Buddingh’ als Dicke 65 jaar werd, bij Dijl’s Uitgeverij.
Ja, dat ben ik.
Twee jaar eerder was ik begonnen met het uitgeven van bibliofiele edities van een gedichtencyclus van Jan Eijkelboom, een jeugdwerk van Leo Vroman, een novelle van Willem Frederik Hermans, een bezigheid die mij nagenoeg aan de rand van de afgrond bracht. In 1983 lukte het mij om de Dordtse boekverkopers achter het plan te krijgen om als hommage aan de beide ereburgers een van de vruchten van hun jarenlange samenwerking als boek uit te brengen. Gedurende een korte periode boden zes boekhandels in Dordrecht het boek, een paperback van 118 bladzijden, hun vaste klanten aan. Zo kon ik een oplage maken van tussen de vier- en vijfduizend exemplaren tegen een inkoopprijs van f 1,75.
Boven op deze oplage liet ik Geuze & Co’s Drukkerij vijftig luxe exemplaren drukken op Simili Japon en met de hand binden door Geert van Daal. Ik kan zo gauw niet vinden wat daarvan de handelsprijs was – wat je zoekt houdt zich onvindbaar –, wel vind ik een portretfotootje van C. Buddingh’, afkomstig uit het archief van De Arbeiderspers en gedateerd 13 mei 1958. Iemand heeft er met de hand bijgeschreven: ‘Kan niet meer, alleen bij necro!’
In Hotel Bellevue was het op 23 september 1983 ‘groot feest voor de gehele bevolking van Dordrecht’. Volgens het ‘Draaiboek Kees Buddingh’-manifestatie’ waarvan ik een exemplaar vond in dezelfde map als het archieffotootje, werd de familie Buddingh’ in een ‘luxe wagen met motorescorte’ opgehaald van huis.
Ik was die avond het wat parmantige mannetje dat de feestvarkens Kees Buddingh’ en Otto Dicke ieder een exemplaar van de luxe editie en een exemplaar van de ‘volkseditie’ uitreikte. Op de foto’s die toen zijn gemaakt, draag ik zelfs een stropdas. Een smalle, maar wel een stropdas.
Schrijver en tekenaar waren, zoals verwacht, blij verrast, misschien zelfs stomverbaasd. Ik had iedereen die noodzakelijkerwijs op de hoogte was gevraagd om de informatie als uiterst vertrouwelijk te beschouwen. Kennelijk konden Dordtenaren een geheim bewaren. Van het jaar 1983 zijn geen dagboekaantekeningen van Buddingh’ overgeleverd, ik kan dus niet weergeven hoe hij het onverwachte weerzien met Spekkie en Blekkie zelf heeft ervaren.
Over De meewarige kruipers oordeelde H.J.T.M. Brok namens de Nederlandse Bibliotheekdienst: ‘Het verhaal […] is beïnvloed of minstens te vergelijken met het werk van Godfried Bomans en Marten Toonder. Spitsvondig, geestig en met een trefzeker taalgebruik. Dit laatste maakt het ook geschikt voor volwassen lezers.’ ‘Kleine druk’, kwam er nog wat zuinig achteraan. Inderdaad was het met een 9 punts Garamond bepaald geen grootletterboek, maar met een groter font paste niet alle tekst bij de bijbehorende plaatjes. Ik zie dat collega Liverse een iets grotere Garamond heeft gebruikt dan ik, maar zijn bladzijden zijn dan ook twee keer zo groot.
Er is nog sprake van geweest dat behalve dat eerste verhaal ook de andere delen van de serie – alles bij elkaar zo’n miljoen woorden en achtduizend plaatjes omvattend – in boekvorm opnieuw het licht zouden zien. Ik had prenten van Tom Eyzenbach met een tekst van Hans Keller als bibliofiele editie uitgebracht onder de titel De theatrale krant. Daarvan was een publieksuitgave verschenen bij Thieme, een uitgeverij die vooral bekend was van schoolboeken maar zich nu ruimer op de markt wilde profileren. Tjalling Dijkstra, de uitgever met wie ik tot samenwerking was gekomen, was zeer geïnteresseerd in een Spekkie-en-Blekkie-project.
Op 8 augustus 1984 noteert Buddingh’ in zijn dagboek: ‘Frank van Dijl belt, aan het begin van de avond: hij is in Zwolle geweest en Thieme wil de Spekkie en Blekkies graag uit gaan geven. Bijzonder leuk. Kan ik ze zelf ook nog eens lezen, want ik heb ze, dom genoeg, nooit bewaard. Nu moeten ze op het archief gefotokopieerd worden.’ Het was de laatste dagboekaantekening van dat jaar. Over de dood van Otto Dicke op 7 december schrijft Buddingh’ geen woord, pas op 30 juni 1985 noemt hij hem in een rijtje met gestorven vrienden: ‘Je gaat je zo langzamerhand afvragen: wie zal de volgende zijn?’ Dat was Kees Buddingh’ zelf, hij overleed op 24 november 1985.
In het voorjaar van 1985 zat de vaart er wat betreft de heruitgave nog goed in. Op 17 april maakt Buddingh’ de notitie: ‘Frank van Dijl en Tjalling Dijkstra, adjunct-directeur van uitgeverij Thieme, op bezoek: zij gaan samen de Spekkie en Blekkie-strip […] weer uitgeven. Erg leuk. De eerste twee delen komen op de najaarsaanbieding en verschijnen begin lente volgend jaar.’
Na de dood van Buddingh’ stokte het project. Na een onheilspellende stilte liet Tjalling Dijkstra op 4 september 1986 weten dat ‘door een door de cijfers gedicteerde wijziging in de uitgeefpolicy is besloten alle in de pijplijn zijnde fiction te schrappen. Dit geldt helaas ook voor SPEKKIE EN BLEKKIE. Wij durven het niet meer aan.’ De brief eindigt met ‘een positieve draai’: ‘Wim Hazeu van uitgeverij De Fontein/De Prom is door mij geënthousiasmeerd en zal hoogstwaarschijnlijk het project overnemen.’
Daar is het nooit van gekomen. Het zou tot 2018 duren, het jaar waarin Buddingh’ en Dicke beiden 100 jaar geworden zouden zijn, voordat de Dordtse uitgeverij Liverse met de, als hierboven gemeld, buitenmodel-uitvoering van Spekkie en Blekkie en het pindakaasmysterie uit 1960 op de proppen kwam. Buddingh’-biograaf Wim Huijser schrijft in zijn inleiding dat er in april 1985 sprake was van een heruitgave, maar zegt er niet bij dat dit voornemen op niets is uitgedraaid.
We moeten het dus doen met mijn uitgave uit 1983 – waarvan de publiekseditie in mijn kast gewoon bij de B staat en de luxe editie, blauw op snee in een mooie blauwlinnen band met stofomslag, in een donker en stofvrij kastje – en die van Liverse van vijfendertig jaar later. Die komt in de kast met grote boeken te staan naast Mandarijnen op zwavelzuur, deel 16 van Volledige Werken van Willem Frederik Hermans, want dat past ook niet op de gewone plank.
Bien étonné de se trouver ensemble – Buddingh’ en Hermans. Ik kom erop terug.