Column: Over het opschonen van de boekenkast (6)
Mijn vader had Karakter
We lazen wel thuis, maar veel boeken hadden we niet. Hoeveel boeken hadden mensen toen? Boeken leende je bij de bibliotheek, die veelal deel uitmaakte van de buurtboekwinkel. Die had je toen, buurtboekwinkels.
Wij hadden aan een enkele plank genoeg en daar stonden behalve die paar boeken ook snuisterijen tussen, zoals een uit hout gesneden reigerachtige die mijn vader had meegebracht uit Indië, of, beter, Indonesië. Hij ging er begin 1949 heen en was twee jaar later maar amper op tijd terug voor mijn conceptie.
Ik kan me die plank nog herinneren, maar hij hing te hoog en bovendien kon ik niet lezen.
Toen we verhuisden naar een nieuwbouwwijk – een kleine stap voor de mensheid, een gigantische sprong voor ons – kwam er een teakhouten meubel met onderin twee laden en in de opbouw een met een deurtje afgesloten ruimte en twee planken in het open gedeelte rechts daarvan. Op die planken stond ons boekenbezit. Ik herinner me K. Norel, Mannen van Sliedrecht, Engelandvaarders, Ina Boudier-Bakker, De klop op de deur en een Jan Mens-omnibus.
We hadden ook Karakter van F. Bordewijk, althans dat moet wel, want ik heb het boek hier voor me. Het stond bij mij in de boekenkast naast de dertien delen van het Verzameld werk, daardoor feitelijk overbodig geworden. Het is een gebonden exemplaar van de zevende druk uit 1946, een uitgave van Nijgh & Van Ditmar N.V., Rotterdam, ‘No 15’ uit de Nimmer Dralend Reeks. Het stofomslag is verbleekt op de rug, beschadigd aan boven- en onderzijde en vertoont een scheur tussen voorkant en binnenflap. Op een stippellijn is een driehoekje weggeknipt, hier zal de prijs van het boek hebben gestaan. Dat duidt erop dat het boek een cadeau was. Van wie?
Op het schutblad prijkt de handtekening van mijn vader. Een zwierige AJ (hij heette Arie Johannes, roepnaam Aad), de rest afgedaan met een enkele haal, de puntjes op de i en de j een strak streepje. Ik las er altijd iets in als ‘april’.
Het boek ziet er zeer gelezen uit, maar er zitten geen briefjes in en evenmin bevat het aantekeningen. We hebben het er nooit over gehad, mijn vader en ik, over deze ‘roman van zoon en vader’, en de televisieserie met Ko van Dijk in de rol van de deurwaarder A.B. Dreverhaven (op de binnenflap van het boek staat die naam gespeld als: Drevershaven) kwam pas in 1971 op het scherm, mijn vader was toen al drie jaar dood.
Ik heb het boek nu opgeborgen in een stofvrij en donker kastje om het niet nog verder te beschadigen.
Alles bij elkaar had ik liever gepocht met de literaire topwerken die wij thuis gewoon voorhanden hadden, maar het is niet anders. Zoveel boeken hadden we niet en naar namen als Hermans en Van het Reve was het bij ons tevergeefs zoeken.
Als kind las ik natuurlijk Pietje Bell (ik sluit niet uit dat ik door Pietje Bell journalist ben geworden), Karl May, Jules Verne, de Bob Evers-serie van Willy van der Heide, de boeken over de Hardy’s van Franklin W. Dixon. Ik was lid van de jeugdbibliotheek, maar gaandeweg kreeg ik er lol in om ook zelf boeken te verzamelen. Het liefst wilde ik de serie Prismapockets met de avonturen van Winnetou en Old Shatterhand compleet hebben, maar dat is nooit gelukt omdat er telkens boeken tussen kwamen die ik ook moest hebben. Maar het Tomado-rekje raakte vol, geen probleem.
Want intussen hadden we thuis een voorliefde ontwikkeld voor ‘detectieven’: werken van Havank, Agatha Christie, Leslie Charteris, Francis Durbridge en Georges Simenon. Als we met vakantie waren in Zeeuws-Vlaanderen (in die tijd ging je met vakantie naar Zeeuws-Vlaanderen), bezochten we elk boekhandeltje onderweg om naar titels te speuren die we nog niet hadden. Veel pockets uit die tijd staan nu in de Salamander-molen, maar ik denk dat er in de komende weken uit de kasten op zolder ook nog wel het een en ander tevoorschijn komt. In de diepste kast staan de boeken drie rijen dik.
Zo vond ik daar gisteren de twee delen Je Maintiendrai II en III van Lou de Jong die ik al jaren in mijn bezit heb. Het derde deel, waarvan de ondertitel luidt: ‘Het derde jaar der nazi-tyrannie in Nederland’ (en het tweede dus: ‘Het tweede jaar’ etc.), werd gepubliceerd in Londen (op de bladzijde tegenover de titelpagina staat: ‘Erstee [sic] druk : april 1944’) en bevat op het schutblad de handgeschreven opdracht: ‘met dank voor de vele goede wenken en de belangstelling’, ondertekend met: ’LdeJong’ en ‘Londen, 4 mei 1944’.
Deel II (‘Eerste druk : november 1942’) bevat op het schutblad de handtekening: ‘Burger’. Dat moet Jaap Burger zijn, indertijd advocaat in Dordrecht en dertig jaar later een van de architecten van het kabinet-Den Uyl.
In 1943 maakte hij met zo’n tien onderduikers een geslaagde overtocht naar Engeland. Daar zal hij kennisgemaakt hebben met Lou de Jong, die na de oorlog bekendheid verwierf met de televisieserie De bezetting (1960-1965) en natuurlijk het veertien delen, negentwintig banden tellende standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1969-1991).
Komen beide delen van Je Maintiendrai uit het bezit van Jaap Burger? Het deel met zijn handtekening zeker, het exemplaar met de opdracht van De Jong mogelijk. Klopt het dat deze twee boeken (de serie Je Maintiendrai telde uiteindelijk vier delen) bij mijn opa en oma vandaan komen? Ik herinner me dat ze daar in de kast stonden. Hoe kwamen die daar? Kenden zij Jaap Burger persoonlijk? Het zou kunnen, want Dordrecht is niet zo’n grote stad. Wilde Burger van die boeken af? Niet ondenkbaar, omdat Burger en De Jong kort na of nog in de oorlog gebrouilleerd raakten.
Enfin, ik berg ze op in hetzelfde kastje als Karakter, maar neem me voor om ze geregeld op te slaan. Anders dan Het Koninkrijk etc. vormt Je Maintiendrai een fraai staaltje van contemporaine (om ook een Frans woord te gebruiken) geschiedschrijving, weliswaar geschreven op afstand van het onderwerp, maar goed geïnformeerd en, wonderlijk genoeg, geïllustreerd, ook nog.