Column: Over het opschonen van de boekenkast (8)
‘De tijd waarin ge nu leeft is uw kostbaarste’
‘Dit heb ik voorzeker met vele grote mannen gemeen: dat ik in Dordrecht geboren ben.’ Het is niet bepaald de éérste zin van Godfried Bomans’ literaire debuut uit 1936, Pieter Bas, want aan het eerste hoofdstuk gaan – in mijn Prismapocket uit 1971, de tweeëntwintigste druk – achtereenvolgens een ‘Voorwoord bij de vijfde druk’, ‘Een bescheiden inleiding’ van zeven bladzijden en anderhalve bladzijde gericht aan ‘Mijn lieve lezers!’ vooraf. Dat eerste hoofdstuk heet ‘Geboorte en eerste levensjaren’.
We zijn al op bladzijde 17 als we aan geciteerde eerste zin toekomen, die wat mij aangaat volkomen waar is, zij het met de aantekening dat ik mijzelf, anders dan Pieter Bas die het immers bracht tot Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Houder der Siamese Ere-Pantalon, niet reken tot ‘vele grote mannen’. Maar ik ben dus wel in Dordt geboren. Zo komt het dat ik Pieter Bas al op de vijfde regel kan aanwijzen als leugenaar, want als hij zegt dat de inwoners van Dordrecht ‘U het eenvoudige [geboorte]huis [kunnen] aanwijzen: op den hoek van de Jan de Witstraat en het Oude Muntplein’, noemt hij twee straten die in die stad niet bestaan en er dus ook geen hoek vormen.
Bas vertelt dat zijn vader (‘Vader’) voorlas uit De Dordtsche Bazuin – een krant met die naam is er nooit geweest. Hij noemt de inwoners van Dordrecht Dordrechtenaren, dat moet zijn Dordtenaren. Hij telt de slagen van de Munttoren (bestaat niet), ziet de spits van de Grote Kerk (die een stompe toren heeft) en beweegt zich langs locaties als Veerstraat, Antoniusstraat, Scheersingel, het Janswater en het Beijerse Veer. De wel bestaande Wijnstraat moet een toevalstreffer zijn.
Enfin, ik zit met Bomans in mijn maag. Niet omdat het Dordrecht in Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas bijeengezameld en geordend door Godfried Bomans, zoals de volledige titel luidt, niet overeenkomt met het werkelijk bestaande – althans bestaand hebbende – Dordrecht, maar omdat het werk van Bomans zo gedateerd is geraakt, zo studentikoos-kolderiek, zo melig, zo oubollig-breedsprakig. Alleen die titel al.
Een voorbeeld:
Reeds op een zo vergevorderde bladzijde aangekomen, loop ik nog steeds in een kort broekje rond, en in plaats van mij hierover te schamen en mijn lezers in allerijl ten ministerbroek te voeren (waarom zij dit boek gekocht hebben), dwaal ik met hen rond op allerlei zijpaden, aldus handelend gelijk zekere aapjeskoetsiers die de stad laten zien en hun kennis van de plaatselijke gesteldheid misbruiken om den reiziger door allerlei steegjes te wringen teneinde het tarief op te voeren. Schande! Schande!
Bomans is het dus met me eens.
De pocket in mijn bezit, ‘aangeboden door BP’ (geen idee waarom een benzinemaatschappij het cadeau gaf, op de achterkant staat in kleine letters: ‘Dit boek is niet bestemd voor verkoop’), gaat in de Salamander-molen, waar hij gelet op zijn hoogte precies in past, dit in tegenstelling tot Zwarte Beertjes die net iets te kort zijn en er daardoor bij het minste geringste uit buitelen.
Maar wat doe ik met Kopstukken? Dat is zo mogelijk nog oubolliger dan Pieter Bas. Het is een gebonden uitgave van Elsevier (‘Amsterdam-Brussel’) die ik heb, een tweede druk uit 1947, ‘gezet uit de letter Bodoni-Book en gedrukt op de persen van J.F. Duwaer en Zonen te Amsterdam, op geschept oud-Hollandsch papier van Van Gelder Zonen te Apeldoorn’ en met tekeningen en bandstempel van Jo Spier, maar de rug is verbleekt en er heeft iemand met potlood of balpen ’63’ op geschreven. Stond het onder dat nummer in de bibliotheek van ‘Lieve Paula’? Zij kreeg het, blijkt uit de opdracht op het schutblad, op 31 mei 1949 van haar ‘liefh. peettante Tante Phiel’ ‘ter herinnering aan je 16de verjaardag’. Er zit een stickertje in het boek van ‘Boekhandel Firma A. Vernout / Haarlem – Overveen – Bloemendaal’. (Bomans woonde in Bloemendaal).
Voorin staat met potlood ‘5.90’ – zou ik het boek voor dat bedrag, in guldens, ooit tweedehands hebben gekocht? Dat moet wel, ik zou niet weten hoe ik er anders aan kom. Ik heb nooit de neiging gehad om Bomans te verzamelen. Of komt het bij mijn grootouders vandaan?
Kopstukken bestaat uit humoristisch bedoelde portretten (‘De brandmeester’, ‘De menschenredder’, ‘De beroemde vrouw’, De paaschhaas’ etc.) die, voorgelezen met die lijzige bromstem van Bomans, misschien een glimlach teweegbrengen, maar van de lezer een uiterste krachtsinspanning vragen.
Uit ‘De voetbalkenner’;
‘Denkt u, dat onze boys zullen winnen?’
De heer Van Wijnen glimlachte dien breeden, sportieven glimlach, die in sportkringen zozeer gewaardeerd wordt.
‘Ik mag niet veel loslaten’, zei hij, ‘maar dit wil ik u wél zeggen: als de Belgen meer goals maken dan wij, hebben ze de overhand. Maken wij daarentegen meer doelpunten, dan is de zege aan ons. Zoo is het nu eenmaal in voetbal. Dat vergeet de buitenstaander wel eens.’
De titel De glimlach die blijft. Een keuze uit zijn werk zinspeelt in 1981 – tien jaar na Bomans’ dood – nog op de eeuwige houdbaarheid van zijn teksten. Het is vervelend om te moeten zeggen dat de tijd zich niet onbetuigd heeft gelaten.
Vorig jaar verscheen De brandmeester, een deeltje in de prachtige serie ‘Gedundrukt door Van Oorschot’, waarin eerder werk van Campert, Carmiggelt, Van Kooten, Minco, Schmidt en Thijssen werd ondergebracht. In mijn aangeboren streven naar volledigheid kocht ik de Bomans-uitgave, mooi gebonden, goed papier, leeslintje, en zette mij aan het lezen. (Nu de serie uitdijt, ontkom ik er misschien niet aan om de smalle boekjes een gezamenlijke plek te geven in mijn boekenkast.)
Het eerste verhaal eindigt zo:
Als ge ooit schrijver wordt, weet dan dat de tijd waarin ge nu leeft uw kostbaarste is. Later zult ge beroemd of miskend zijn. Geen van beide is het leven. Het leven is nu, nu ge noch het een, noch het ander, maar uzelf zijt.
Een fraai staaltje van zelfinzicht, nu eens geen luim, maar ernst. Hoe oud was Bomans toen hij dit opschreef? Een poging om het antwoord te vinden, leed schipbreuk, omdat bronnen en jaartallen in de uitgave ontbreken. De zeer beknopte verantwoording verwijst naar de verzamelde werken en afzonderlijke bundels. Van één stukje wordt gespecificeerd wanneer het in de Volkskrant verscheen, alleen omdat het tot nu toe de enige publicatie ervan betrof. Van al het overige is het gissen wanneer Bomans het schreef en wanneer het waarin werd gebundeld. Dat is voor zo’n prestigieus uitgegeven boekje (‘Het beste van Godfried Bomans’) een ernstige omissie, vooral omdat de gekozen verhalen niet op chronologische volgorde in de bundel zijn opgenomen. Je weet dus nooit welke Bomans je zit te lezen.
Maar goed, daar kan Bomans zelf niks aan doen.
De gedundrukte Bomans zet ik vooralsnog bij de B waar ruimte vrijkwam doordat Pieter Bas nu in de boekenmolen staat en De glimlach die blijft weggaat met Kopstukken erachteraan. Ook voor lezers geldt dat ‘de tijd waarin ge nu leeft uw kostbaarste is’.