Column: Over het opschonen van de boekenkast (9)
We waren niks. We zouden nooit wat worden ook
Thuis waren we niks en we zijn ook nooit wat geworden. Zodoende hadden we geen bijbel in huis, anders dan bij mijn vriendje Jan Mosterd die een paar portieken verder woonde. Ze waren christelijk. Als ik wel eens bij hem mocht blijven eten, zag ik hoe zijn vader, die ook Jan Mosterd heette, zijn moeder en hijzelf hun handen vouwden en met de ogen gesloten iets prevelden waar ik geen chocola van kon maken. ‘Heere zegen spijzen amen’ – ik herkende maar één woord omdat mijn vader het wel eens had over de heer Schellenbach van kantoor.
Na het eten pakte Jan zijn vader een boek dat op het kastje achter hem lag en las er een passage uit voor waarin veel geschiedde, maar wat precies bleef onduidelijk omdat ik niet wist wat eraan was voorafgegaan. Ik vond het rare taal, griezelig ook. Ik was er verlegen mee en gegeneerd, ik was getuige van een intiem ritueel waarvan ik buitengesloten was. Ik had er wel om willen lachen, maar voelde aan dat dat ongepast was omdat iedereen er zo ernstig bij keek, ook Jan. Als het voorlezen klaar was, werd er gedankt. Ik had best willen meedoen, want Jan zijn moeder kon lekker koken, maar ik wist niet of dat wel zou mogen want ik was vast niet christelijk.
In de eetkamer hing een houten kruis. Dat herkende ik van tante Co en oom (‘ome’) Cor uit Geldrop. Die waren ook christelijk, tante Co in elk geval, oom ‘(ome’) Cor niet zo, dus dat kruis had er waarschijnlijk mee te maken.
Ik zal wel een keer aan mijn moeder hebben gevraagd wat dat was, christelijk zijn, want voordat ik er erg in had, zat ik op een zondagsschool. Het was goed om er iets van mee te krijgen, dacht mijn moeder, maar ik vond er niet veel aan. Ik kon me niet verplaatsen in de verhalen die ons op zalvende toon werden voorgehouden. Het leek me zeer onwaarschijnlijk allemaal, dus langer dan een blauwe maandag heb ik niet op die zondagsschool gezeten.
Mijn moeder was gedoopt, meer voor alle zekerheid, want haar vader moest niets van ‘al die poppenkast’ hebben. Hij kwam zelf uit een groot katholiek gezin, zijn broers en zusters die ik heb gekend, waren nog allemaal fijn rooms, zo niet mijn opa die op zijn achttiende het geloof afzwoor met de woorden: ‘Aan die onzin doe ik niet meer mee.’ De vader van het Nederlands hervormde meisje op wie hij zijn zinnen had gezet – zelfs meer dan dat, mijn tante Ada werd vier maanden na de huwelijksvoltrekking geboren – huldigde de opvatting: eens een paap, altijd een paap, en was dus, om het eufemistisch uit te drukken, niet bijzonder geporteerd van deze verbintenis.
Dit huwelijk werd gesloten op 31 juli 1913, mijn oma was 24, mijn opa zou in september 23 worden. ‘Ter herinnering aan onzen trouwdag’, schreef mijn toekomstige oma in de bijbel die nu bij mij in de kast staat. Tussen de bladzijden zitten kalenderfoto’s van oude Nederlandse stadjes, boombladeren, een enkel krantenknipsel en de anjer die de gasten bij het huwelijk van mijn moeder kregen opgespeld. Acht jaar na de dood van mijn vader trouwde mijn moeder in augustus 1976 in Geldrop met Henk. In Geldrop, omdat Henk daar woonde: hij was net als oom (‘ome’) Cor bij de politie, tante Co had de rol van koppelaar met verve gespeeld.
Ik weet niet of mijn oma de corsage, in de vierenveertig jaar die inmiddels verstreken geplet en gedroogd, samen met een afgeknipt stukje papier met in haar handschrift ‘Lien en Henk’, met opzet tussen de bladzijden 472 en 473 van die bijbel heeft gestoken. Daarop staan de hoofdstukken 19 en 20 en begint hoofdstuk 21 van het boek 1 Kronieken.
En het geschiedde na dezen dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, stierf, en zijn zoon werd koning in zijne plaats.
David trekt de Jordaan over
doch de Syriërs vloden voor het aangezicht Israëls, en David versloeg van de Syriërs zeven duizend wagens en veertig duizend mannen te voet, daartoe doodde hij Sofach den krijgsoverste.
In hoofdstuk 20 verwoest David eerst de steden van Ammon:
Hij voerde ook het volk uit dat daarin was, en hij zaagde ze met de zaag, en met ijzeren dorschwagens, en met bijlen
waarna ook nog eens korte metten wordt gemaakt met de Filistijnen.
Daarna was er nog een krijg te Gath; en daar was een zeer lange man, en zijne vingers waren zes en zes, vier en twintig […].
Dat mijn lieve oma al dit gruwelijks zat te lezen… Mensen doormidden zagen, met ijzeren dorschwagens en met bijlen te lijf gaan… Wat moest mijn oma wel niet denken?
Ik kan me overigens niet herinneren dat ik haar dat ooit heb zien doen, de Bijbel lezen. Het zou er ongeveer hebben uitgezien als de moeder van Rembrandt, denk ik. De enige reden waarom ze hem in mijn bijzijn uit de kast haalde, was om de gedroogde bladeren te laten zien of om iets te zoeken. Ook als presse-papier kwam deze bijbel van pas. Niettemin is de band stuk, de randen van voor- en achterplat zijn tot op het karton versleten. Mijn opa heeft het boek gerepareerd – want mijn opa was een handige man – door rug en voorplat weer aan elkaar te plakken met een lap leer. Praktisch, maar mooi is anders. Op de rug is alleen BIJ te lezen. BEL moet je er zelf bij denken.
Kende mijn oma de Bijbel? Maar wat heeft het tweede huwelijk van mijn moeder te maken met dat hoofdstuk 21 waarin David mag kiezen uit drie straffen:
óf drie jaren honger; óf drie maanden verteerd te worden voor het aangezicht uwer wederpartij, en dat het zwaard uwer vijanden u achterhalen; óf drie dagen het zwaard des Heeren, dat is de pestilentie in het land en eenen verdervenden Engel des Heeren in alle landpalen Israels.
Het werd de pest.
Erg prettig klinkt het allemaal niet. Ik geloof niet dat mijn oma die gedroogde corsage met opzet tussen deze pagina’s heeft gestopt. Mocht er een boodschap in verborgen zitten, dan zou het trouwens niets uitmaken tussen wélke bladzijden het ruikertje was gelegd. De Bijbel is immers vergeven van de gruwelijkheden, en altijd is er wel een passage te vinden die in elke situatie toepasselijk is.
Maar nu ik de bijbelvertaling van 2004 opsla om de citaten hierboven in modern Nederlands te lezen, valt het mij op dat het leeslint zich op precies dezelfde plek bevindt als de anjer van mijn moeders bruiloft, dus tussen de bladzijden van de hoofdstukken 19 en 20 en het begin van hoofdstuk 21 van 1 Kronieken, maar dan in een uitgave van honderd jaar later.
Toen in 2004 de nieuwe bijbelvertaling verscheen, nam ik me voor om de Bijbel nu eindelijk eens te lezen. Het leeslint is het bewijs dat ik precies tot hier ben gekomen.
Het leeslint bewijst ook dat ik geen doorzetter ben. Op de zondagsschool al niet.
Ik ben nooit een liefhebber van fantasy geweest.