Essay: Jiří Kratochvil – Het actuele geweten van de natie
Jiří Kratochvil (1940) is een van de meest uitgesproken Tsjechische prozaschrijvers van deze tijd. In de jaren zeventig en tachtig verbood het communistische systeem hem te publiceren. Na die periode werd Kratochvil in eigen land geëerd met vele prijzen. Zijn roman Een bedroefde God (Uitgeverij kleine Uil, vertaling: Tieske Slim) staat op de longlist voor de Europese Literatuurprijs 2020.
Het actuele geweten van de natie
Laat ik beginnen met ‘het geweten van de natie’. In het begin van de jaren negentig onderschreef ook ik het afschieten van dat begrip. Ik was uiteraard niet de enige, samen met vele anderen geloofde ik in die tijd dat met de val van het communistische regime die traditionele en bijna sacrale rol van het schrijverschap een hol begrip was geworden, lachwekkend zelfs.
Euforie was het beslagen venster dat ook mij in de jaren negentig het zicht ontnam, ik zag simpelweg niet hoe al tijdens de normalisatieperiode de meest gewiekste oligarchen hun spelletje speelden. Bovendien was ik verblind door enkele literaire prijzen, op de borst gespeld bij een gisteren nog onbekende en verboden schrijver. Ik had opeens het gevoel dat de literatuur niet meer het geweten van de natie was, maar een enkel en alleen voor mij belangrijk domein. Dat gevoel was helaas wijdverbreid, de literatuur kreeg een speeltuin waarin ze haar zandkastelen kon bouwen, en werd zelfs heiligverklaard door middel van een woord: postmodern.
In al mijn romans is de politiek steeds aanwezig, het zijn altijd tot op zekere hoogte politieke romans, maar de uiteenzetting met de politiek heeft in mijn romans immer de vorm van een literair artefact. Er was mij veel aan gelegen om er een geciseleerd kratochviliaans literair kleinood van te maken, verpakt in een postmodern ‘foedraal’, wat – om met Tsjechov te spreken, ten koste ging van de begrijpelijkheid voor het leeuwendeel van de lezers.
William Faulkner was ervan overtuigd dat een schrijver zich alleen iets gelegen moet laten liggen aan zijn oeuvre. Faulkner was een genie, en op genieën is dat zonder meer van toepassing. Nu ben ik niet alleen geen genie, ik weet ook zeker dat ik binnen de Tsjechische literatuur niet behoor tot het eerste garnituur. Dat is voor mij al heel lang de belangrijkste premisse in mijn schrijversbestaan. Het heeft bovendien het voordeel dat ik niets gemeen heb met de zelfingenomenheid van schrijfzuchtigen die zich, zoals ik ze tegengekomen ben, miskende genieën voelen.
Bepalend voor mijn oriëntatie, niet alleen in literair opzicht, is een zeer kwalijke gebeurtenis waarvoor ik mij tot op de dag vandaag terecht schaam. Maar anders dan het stupide idee dat de tijd van het geweten van de natie achterhaald was, een idee dat voortkwam uit een gebrek aan intellect, betrof het hier eenvoudigweg een gebrek aan geweten. Aan het begin van de jaren zeventig was ik een verboden schrijver. Het werd uitgeverij Blok van hogerhand verboden mijn in de fondscatalogus aangekondigde debuut te publiceren. En toen ben ik, jawel, ik was toen portier bij een kuikenmesterij, lid geworden van de Socialistische Jeugdbond, om op die manier een publicerend schrijver te mogen worden. Lang heeft dat lidmaatschap niet geduurd. Mijn schaamtegevoel deed me besluiten dat ik beter puur voor mezelf kon schrijven, zonder te publiceren, dan me tegen de prijs van een herhaaldelijk tekortschietend geweten te committeren aan de toenmalige officiële cultuur. Later werd ik daardoor een dissident schrijver, et cetera. Maar genoeg over mij.
We hebben ons laten meeslepen door de roman De dag van de Opritsjnik* van de geniale Vladimir Sorokin, een roman die in de vorm van een zeer doorzichtige allegorie het Rusland van Poetin beschrijft. Hier gaat het erom hoe de eigentijdse potentaat zich verhoudt tot de Russische literatuur. Als ex-KGB-er weet hij vanuit de Sovjettijd zeer wel dat het knevelen van literatuur er slechts toe leidt dat buitenlandse uitgevers er om vechten. Evengoed weet hij en respecteert hij volledig, dat de Russische literatuur sinds jaar en dag de ruggengraat vormt van de Russische grootsheid en trots. Bovendien is het zo, en dat is hem uiteraard welkom, dat het volk veelal geen romans leest, dat de literatuur op generlei wijze van invloed is op het bewustzijn en het geweten van de Russische natie. Die worden eerder beïnvloed door de Russische non-conformistische activisten en journalisten, en daar weet de potentaat wel weg mee.
Ik ben me er steeds meer van bewust dat juist de kwalitatief hoogstaande literatuur in dit land, net als in het land van de potentaat, slechts een elitaire aangelegenheid is: romans worden enkel gelezen door deelnemers aan literaire olympiades en misschien door een handvol ons toegenegen lezers. De boeken waarin wij op soevereine wijze verhalen vertellen worden gepubliceerd, tot ons duizelingwekkende geluk, het mobiliseert onze endorfine. Maar het is nu onze plicht om de taal die wij beheersen als geen ander in dit land, ons getrainde literaire ambacht ook te gebruiken om de politiek gemanipuleerde meerderheid aan te spreken. De taal, die wij hebben verfijnd in tientallen romans en in honderden verhalen moeten we nu gebruiken voor een levendig openbaar debat. En in tegenstelling tot Russische journalisten hoeven wij hier niet bang te zijn het doelwit te worden van huurmoordenaars.
We leven in een tijd van pandemie, waarin al het andere dan de strijd tegen het coronavirus zich manifesteert als onbelangrijk. Inter arma silent Musae, beweerden de latinisten, tijdens de oorlog zwijgen de Muzen, maar ik ben van mening dat we juist inter arma niet mogen zwijgen. Laten we voor ons eigen genoegen doorgaan met het schrijven van postmoderne verhalen, maar laten we onze talenten ook inzetten in het openbare debat. Laten we het geweten van de natie weer wakker schudden, het geweten dat het in tijden van wedergeboorte** is gelukt te herrijzen en onze prachtige taal nieuw leven in te blazen en dat tijdens de communistische en de normalisatietijd de natie wist aan te spreken, of in ieder geval een aanzienlijk deel daarvan. Zoals al vaker is gezegd – het is nu of nooit.
Jiří Kratochvil
Dit essay is oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift Echo. Vertaling: Tieske Slim
* De Nederlandse vertaling verscheen in 2015 bij Uitgeverij Douane
** De Tsjechische nationale wedergeboorte is een emancipatiebeweging uit de 18e en 19e eeuw in Oostenrijk-Hongarije, met als streven het doen herleven van de Tsjechische cultuur, taal en nationale identiteit.