Waarlijke Bildung

Als je geen sporadisch lezer van The New York Times of The New Yorker bent, zal de naam Daniel Mendelsohn niet direct een belletje doen rinkelen. Om aan die onbekendheid een eind te maken heeft de Bezige Bij vijftien van zijn essays laten vertalen door Aad Janssen en Irene Paridaans. Zij hebben in hun vertaling Mendelsohns exalterende taalgebruik in ere weten te houden (op de titel na, waarover later meer). De in de Verenigde Staten gevierd schrijver Mendelsohn heeft ook romans, vertalingen en kritieken op zijn naam staan. Het is goed dat deze erudiete essays nu ook in het Nederlands verkrijgbaar zijn.

Al in het eerste essay over robots toont Mendelsohn de meerwaarde van Bildung. Sinds Homeros dromen we al over ‘automata’ en Mendelsohn laat zien hoe twee elementen uit de Griekse traditie twee soorten sciencefictionvertelling hebben opgeleverd:

‘De eerste categorie, die je de ‘economische’ vertelling zou kunnen noemen, prikkelt tot speculatie over de maatschappelijke implicaties van gemechaniseerde arbeid.’

De andere categorie zou je ‘theologisch’ kunnen noemen:

‘Deze categorie vertellingen roept vragen op van een diepgaandere filosofische aard: over schepping, over de aard van het bewustzijn, over moraliteit en identiteit.’

Analyserend belicht hij vele romans, waaronder voor de hand liggende werken als Frankenstein en films, zoals 2001: A space Odyssey van Stanley Kubrick en het maatschappelijk urgente Her van Spike Jonze. Uiteraard helpt het als de lezer de werken kent waarnaar Mendelsohn verwijst, maar noodzakelijk is het niet. Hij licht net genoeg puntjes van sluiers op om de essays ook zonder zijn belezen voorkennis te kunnen volgen. Gevolg van het lezen van één zo’n essay is wel dat je waslijst van te lezen romans of te zien films gigantisch uitdijt. Pijn en genot ineen.

Steeds zet Mendelsohn aan tot contempleren over onze eigen tijd, onze eigen voorliefdes, onze zelfkennis. In het eerste essay is de slotvraag:

Zou de echte zorg, die in de vier decennia sinds de opkomst van de pc steeds verder is toegenomen, niet zijn dat wij zelf een evolutionaire verandering hebben ondergaan; dat we in ons leven en steeds meer ook in onze kunst het gevaar lopen dat we onze menselijkheid verliezen, en straks niet meer te onderscheiden zijn van onze gadgets?

In alle stukken jongleert Mendelsohn even gemakkelijk met moderne als met klassieke kunst (romans, films, series etc.). Als hij over de controverses rondom de interpretatie van Sappho schrijft, geeft hij dat essay bijvoorbeeld niet lukraak de titel ‘Girl, interrupted’. En de analyse van de films van Sofia Coppola heeft als epitheton ornans: ‘Verdwaald in Versailles’, waar de conclusie van zijn beschouwing al in vervat zit.

Mendelsohn reikt steeds nieuwe vergezichten aan. Hij speelt met verve de advocaat van de duivel bij publiekslievelingen als Mad Men en A little life door zijn pijlen te richten op de gemakzucht, het goedkope effectbejag, de gladde stilering en de overdreven teerhartigheid die daarin te vinden is. Waar ik bij Hanya Yanagihara jubelend van instemming zat te lezen:
‘Maar het steeds opnieuw laten zien van deze noodlottige dynamiek is niet hetzelfde als er een zinvolle vertelling over creëren.’

of:
‘Het misbruik waarmee Yanagihara haar hoofdpersoon overstelpt is noch rechtvaardig vanuit menselijk oogpunt, noch noodzakelijk vanuit artistiek oogpunt.’

waren de kritieken op de serie over de reclamewereld een bittere, edoch onmisbare, pil:
‘Pas wanneer je je realiseert dat het belangrijkste perspectief in Mad Men dat van de oplettende maar vaak niet-begrijpende kinderen is, in plaats van dat van de zich misdragende en tot karikatuur gereduceerde volwassenen, krijg je zicht op de bijzondere aantrekkingskracht van deze serie.’

De vijftien afzonderlijke essays vormen tezamen een krachtig pleidooi voor een herwaardering van grondige kennis van de klassieke kunst en literatuur, voor waarlijke Bildung. Overigens zonder dat Medelsohn dat zelf expliciet oppert. De essays zijn echter exemplarische voorbeelden van wat zulke diepgravende kennis vermag. Mendelsohn zou nooit tot deze verstrekkende analyses hebben kunnen komen als hij tijdens zijn schooljaren niet had geleerd om Erasmiaans ‘ad fontes’ te gaan. Heden ten dage gebruiken we erkende klassiekers vaak alleen nog maar omdat het indrukwekkend klinkt als je Latijn of Grieks citeert. De werkelijke betekenis van citaten, de context is volledig verloren gegaan:

Neem nu dat citaat in het 9/11 Museum: ‘Geen dag zal jullie wissen uit het geheugen van de tijd.’ Degene die op het idee kwam om het te gebruiken, was duidelijk niet op de hoogte van de context, aangezien deze gewichtige woorden bij Vergilius worden gericht tot een koppel nachtelijke plunderaars na een bloedige overval op een groep nietsvermoedende personen.

O tempora, o mores.

Het enige minpuntje van de vertaling heeft ook met context te maken. De titel van de bundel, de vlag van het schip, heeft aan diepgang in moeten boeten. In het Engels gebruikt Mendelsohn Ecstacy and terror als titel voor een (andersoortige) bundeling van zijn essays, woorden die uit het Grieks en Latijn komen. Ze betekenen zoveel meer dan het woordenpaar ‘pijn en genot’ dat eerder een masochistische connotatie oproept.

Miriam Piters

Daniel Mendelsohn – Pijn en genot. Van de oude Grieken tot de game of Thrones. Vertaald door Aad Janssen en Irene Paridaans. De Bezige Bij, Amsterdam. 332 blz. € 29,99.