Recensie: Simon Vestdijk – Ierse Nachten
Naar de kraaien keek hij niet om
In het eerste hoofdstuk van Ierse Nachten is Robert Farfrae nog een jongen, die alles gelooft wat de mensen in het dorp hem vertellen over elven en de geesten in het bos. Naarmate hij ouder wordt, is hij minder ontvankelijk voor al deze verhalen en gaat hij zelf op onderzoek uit. Dat hij zich daarmee los maakt van de dorpsgemeenschap wordt mede veroorzaakt door de sociale positie die hij inneemt: zijn vader is rentmeester van het kasteel en daarmee staat hij een trede hoger op de maatschappelijk ladder dan de kinderen van de pachters met wie hij omgaat. In de loop van het verhaal realiseert hij zich meer en meer dat hij er niet echt bij hoort.
In Ierse nachten beschrijft Vestdijk een Iers dorp uit het midden van het de negentiende eeuw. De mensen proberen zich staande te houden terwijl ze nauwelijks te eten hebben en ook niet voldoende turf om zich warm te houden. De pacht die de vader van Robert binnenhaalt, gaat rechtstreeks naar de landheer die in Engeland woont en zich nog nooit in het dorp heeft laten zien. Aan verbeteringen van de huizen of verlichting van de armoede doet hij niet. In de roman geeft Vestdijk een indringend beeld van deze situatie. Het grote huis, dat wacht op de bewoner en keurig onderhouden wordt en daarnaast de primitieve huisjes van de uitgemergelde boeren, die zich met behulp van whisky op de been houden en ondertussen hondstrouw aan de katholieke kerk zijn. ‘Al deze rampen aanvaardde men als door God gezonden, en niet door de mensen.’ Omdat Robert de verteller is, zien we zijn worsteling met wat registreert: mensen die zich wentelen in bijgeloof en drank en niets ondernemen om hun situatie te veranderen. Als hij anderhalf jaar in een grotere plaats heeft gewerkt en terugkeert (om voor zijn vader te gaan werken) ziet hij de werkelijkheid haarscherp.
Ik zag een modderpoel, die een veemarkt werd genoemd, ik zag vervallen krotten met mesthopen ervoor, – en waren het maar grote mesthopen geweest! – die voor onze beste huizen doorgingen; ik zag zwarte beschimmelde strodaken, die men te goed had gevonden om in de herfst te vernieuwen (omdat men geen stro had). De Browne Arms was een belediging voor de Brownes, de vuilgekalkte kapel voor de rooms-katholieke kerk. De blote voeten leken mij altijd vuil, ook als ze pas gewassen waren, de haren van de vrouwen altijd slordig, hun ogen altijd hongerig en hol.
Het sociale aspect wordt door Vestdijk in Ierse nachten op superieure wijze geschetst en is véél meer dan stoffering. Het wordt gekoppeld aan de dilemma’s waar Robert en zijn ouders mee te maken hebben, zodat een tragedie ontstaat, die nog altijd indruk maakt. De vader van Robert, een Schot, zit voortdurend tussen twee vuren in. Enerzijds moet hij de pachters uitwringen zodat ze de complete huur van het land betalen. Tegelijkertijd verzoekt hij vrijwel wekelijks per brief de moeder van de landheer – zij regelt de zaken – om clementer te zijn. Maar in Londen grijpt men elke mogelijke afwijking van de contractuele afspraken aan om de rentmeester verder onder druk te zetten. Door die correspondentie wordt het de rentmeester ook duidelijk dat zich in het dorp verklikkers bevinden, die de landheer van zijn gedrag op de hoogte houden. De moeder van Robert is een Ierse, een intelligente maar ook zeer romantische vrouw, die nogal zelfstandig opereert. Zij schrijft – buiten medeweten van haar man – brieven aan de landheer om hem over te halen naar Ierland te komen om met eigen ogen te kunnen zien hoe beroerd de situatie is. Robert staat in eerste instantie dichter bij zijn moeder, maar begint in de loop van het verhaal meer respect voor zijn vader te krijgen omdat hij zijn levensinstelling beter begrijpt.
Vestdijk heeft dit complexe verhaal op buitengewoon economische manier uitgewerkt. De geheimzinnige sfeer van een bos, de armoede, een huisuitzetting, de onbuigzame karakters, vervormd door het zeer vergaande bijgeloof, alles wordt subtiel en met groot psychologisch inzicht beschreven. Ook weet hij de intrige zodanig te vertragen, dat pas op het einde van het boek een compleet overzicht ontstaat. Een centrale figuur in het verhaal is de mysterieuze muzikant Ulick. Hij vermoordt de keiharde rentmeester van een nabijgelegen landgoed en slaat dan op de vlucht. Een van de mooiste passages uit het boek is de wake voor Ulick, nadat hij dood in het moeras is gevonden. De moeder van Robert treedt tijdens de wake op als klaagvrouw. Ook Robert wordt het dan duidelijk hoeveel zijn moeder voor deze vrijbuiter voelde.
De andere vrouwen waren tot bij de deur teruggeweken, ook Maria, nu zonder blauwe mantel. Deze mantel droeg mijn moeder. Neen, zij droeg hem niet: zij zweefde erin; de mantel droeg háár, onweerhoudbaar opstuwend, met al zijn plooien één ding beogend, één ding maar, dat mijn moeder verwezenlijken moest. Zij hief de armen omhoog, en dat was het gebaar, dat de mantel beoogd had. Zo ver kon zij zich niet vooroverbuigen, met die armen, met dat omhooggeheven gezicht, of de mantel zou haar blijven dragen. Alsof ze hem zegende, van onderen af, zo kwamen haar handen tot halverwege Ulricks knieën, opkruipend met het bleke hoofd, steeds verder, steeds hoger, alsof hij opnieuw geboren moest worden uit dit duizelingwekkende gebaar.
Als in het laatste hoofdstuk Sir Percy, de landheer (met zijn moeder en tante) onverwacht verschijnt, raakt het verhaal in een stroomversnelling. De scènes waarin iedereen moeite doet om het de uiterst veeleisende bezoekers naar de zin te maken, hebben nog iets kluchtigs. Spoedig krijgt het verhaal echter een meer sombere wending. De aanleiding voor het bezoek blijkt ontevredenheid te zijn bij de familie over de opstelling van de rentmeester: hij is in hun ogen veel te coulant tegenover de pachters. Omgekeerd zien de pachters nu hun kans schoon om hun ontevredenheid te uiten ten opzichte van de landheer (en de rentmeester) en ze belagen het grote huis. Robert observeert vooral Sir Percy. Hij is gefascineerd door deze arrogante luiaard, die zijn moeder al het moeilijke werk laat opknappen. Hij houdt trouwens wel het hoofd koel als de dames vluchten voor de woedende menigte. De volgende dag komt hij terug om te jagen en Robert wordt er dan door zijn ouders op uit gestuurd om de omstandigheden in het dorp nog eens toe te lichten.
Nu, een jager was hij wel, dat kon niemand ontkennen. Naar de kraaien keek hij niet om; die waren hem een te gemakkelijke prooi, zei hij; maar hij had lijsters gehoord, in een larixaanplanting […]. Nauwelijks waren wij in dit gedeelte teruggekeerd, of hij hief zijn revolver op, en ik kon twee lijsters gaan oprapen. Natuurlijk vlogen alle lijsters op; maar al spoedig keerden zij naar hun jongen terug; en dan begon het opnieuw; een wreed spel, maar uiterst sportief bedreven. Hij mikte kort, maar zorgvuldig, en steeds was het raak; hij schoot zelfs nog raak, wanneer er nergens een lijster te zien of te horen was.
Tijdens deze jachtpartij realiseert Robert zich dat iedereen Sir Percy altijd verkeerd heeft beoordeeld, hij is niet indolent, maar juist meedogenloos. Daarmee ziet hij direct ook de beperkingen van zijn ouders, die elk op hun manier de zaken geprobeerd hebben te beïnvloeden. Ierse nachten is (ook al suggereert de titel dat misschien) zeker geen romantische historische roman. Het is veel meer een ontnuchterende kijk op een machtssysteem, waar de ouders van Robert, door hun geschipper tussen de partijen, de dupe van worden. Robert ziet dit in de loop van de roman steeds scherper, ook al staat hij machteloos toe te kijken. ‘Ik viel van haar af, uitgestoten uit dit Ierland der wrake, waar afwezigheid geen afwezigheid is, de dood geen belemmering […].’
Doeke Sijens
Simon Vestdijk – Ierse nachten (gepubliceerd in 1946; geschreven in 1942).
Als boek is Ierse nachten uitsluitend nog antiquarisch te verkrijgen.