Recensie: Sipko Melissen – De vierde mei
De Dam is leeg, de Dam is vol
Een volkomen verlaten Dam in Amsterdam. En dat op de vierde mei. Onvoorstelbare gebeurtenissen zijn een ideaal uitgangspunt voor literatuur. Maar De vierde mei, het nieuwste boek van Sipko Melissen, is niet de eerste corona-roman. Wel de zoveelste waarin het literaire bedrijf, met schrijvers en iedereen die daar omheen actief is, centraal staat. Ook dat verschijnsel is de laatste tijd al vaak onderwerp van discussie geweest, maar Melissens oeuvre is er vanaf het begin door gekenmerkt.
Schrijvers die meer gewaardeerd worden door collega’s dan door het grote publiek heten writer’s writers te zijn, vertegenwoordigers van hun professie die zo doordacht en verfijnd formuleren dat de doorsnee lezer bij wijze van spreken ontgoocheld afhaakt. Hier valt uiteraard nog wel het een en ander over op te merken, want het kan natuurlijk ook aan iets anders liggen. Bijvoorbeeld wel erg vaak schrijven over de kleine kring van mensen die je als schrijver zelf zo belangrijk vindt. Zie de actuele discussie hierover.
Sipko Melissen alleen maar op die manier benaderen zou echter onredelijk zijn. Hij is een zorgvuldig auteur, die niet bezuinigt op noodzakelijk onderzoek, subtiel associeert en een heel eigen vertelstem heeft. Diens dicht bij huis blijven, letterlijk of figuurlijk, hoeft dan ook beslist geen beletsel te zijn hem te lezen en waarderen. Een kamer in Rome, zijn waarschijnlijk succesvolste roman, maar bijvoorbeeld ook Oud-Loosdrecht of het recentere Kafka op Norderney, hebben alle verbindingen met de betekenis van boeken en schrijvers.
Hetzelfde is weer het geval met De vierde mei, dat de gangen volgt van Altea DeWitt, redacteur en vertaler bij een hoofdstedelijke uitgeverij, nog zeven maanden negenenzestig en dus net geen zeventiger, al vijftig jaar getrouwd met Olivier, net als heer Bommel in de wandeling Olly, een zelfgenoegzaam medisch specialist en wijnsnob met groot ego. Knap welstandig ook, want ze bewonen samen een omvangrijk grachtenpand met hun persoonlijke werketages, welja. Niet onbelangrijker is haar zwager Lukas, de uitgever bij wie Altea werkt. Lukas is gay en een veel aantrekkelijker man dan de logge en stuurse Olly. Tot de kring van Altea behoren zeker ook haar zus Esther, een (uiteraard nonconformistische) kunstenares, en wat passanten met vergelijkbare hippe en goedbetaalde banen. De vierde mei heeft dan ook een hoog grachtengordelgehalte en een niet minder fors boomerbestanddeel.
Een aan de uitgeverij gezonden manuscript over een islamitische aanslag voorafgaand aan de Dodenherdenking op de Dam, maakt op een etentje de tongen los, zet Altea en Olly tegenover elkaar en doet de aanwezige anderen fel redetwisten over wat er in met name de epiloog gelezen moet worden. Natuurlijk onder het genot van talrijke goede glazen wijn, zoals het in kringen van geslaagde boomers gebruikelijk is.
Voor Altea, die ondanks haar al wat gevorderde leeftijd nog opmerkelijk gemakkelijk voorgaat in het koninkrijk onder de kurk, is de avond het begin van een etmaal vol overpeinzingen. Geen Rome dit keer of Norderney, maar het goede oude Amsterdam, waar de mensen van haar generatie zo veel mooie herinneringen hebben liggen. De vierde mei is dan ook niet alleen te lezen als een roman over het hedendaags herdenken van de oorlogsjaren en wat er gebeurde met de Joodse bevolking van Amsterdam, maar ook als een indruk van wat het betekent om als (bevoorrechte) boomer je eigen einde te voelen naderen. Het is duidelijk een gewaarwording, die deze assertieve generatie lang voor zich uit heeft geschoven. En met dat gevoel van onbehagen komen talloze twijfels.
Sipko Melissen heeft met de Amsterdamse boomers uit de literaire wereld misschien niet zo’n origineel perspectief gekozen, Altea’s zwerftocht door de stad, die ze ondanks haar decennia lange verblijf opmerkelijk slecht kent, is wel weer zo’n bedwelmende sentimental journey van mijmeringen en dagdromen, die Melissens werk zo prettig onderscheidend maakt. Hij weeft er ook vernuftig talrijke kwesties doorheen: de beperkte houdbaarheid van sommige opvattingen, de vraag wat of wie er op de lange termijn herinnerd zullen blijven, het toeval dat zo’n grote rol speelt in ieders leven, de vaak weggewoven betekenis van geloof en koningshuis. Zelfs de gemoedswaarde die een historische stad op zijn of haar inwoners kan hebben.
Ze vond het mooi, een koningshuis. Het was een van de onschuldigste onderwerpen waarover zij met Olly en Esther van mening verschilde. Gestaalde republikeinen. Ze gaf ze in alles gelijk: het was niet democratisch, je was afhankelijk van het toeval of een beetje zinnig iemand je land vertegenwoordigde, het kostte handen vol geld. Maar ze draaide alles om. Dat het niet democratisch was, was nu juist de kracht en ook het toeval werkte alleen maar in het voordeel van het instituut. Ja, dat het geld kostte was onvermijdelijk. De katholieke kerk onderhield talloze kerken, kloosters en kathedralen die opgedragen waren aan de hemelse koningin die haar reputatie ongeschonden kon laten door nooit in levenden lijve op het toneel te verschijnen. […] Het belangrijkste was of het werkte. […] het was pure poëzie. A willing suspension of disbelief.
Een plot speelt in Melissens werk, en dat is ook nu het geval, niet zo’n grote rol. Je beweegt als lezer gemakkelijk met hem mee, komt terloops tot oordelen over maatschappelijke gebeurtenissen, gedrag van andere mensen en tot relativeringen. De dingen hadden ook gemakkelijk volkomen anders kunnen gaan, realiseert Altea zich telkens opnieuw. Maar de Dam staat gewoon weer vol op haar vierde mei, ziet ze tot haar opluchting. Nog volkomen onwetend van wat een virus kan aanrichten.
André Keikes
Sipko Melissen – De vierde mei. Van Oorschot, Amsterdam, 216 blz. € 20.