Recensie: Bernard Wesseling – Midzomer, stadsmoe
Dolende millennial
Een fietskoerier, dus altijd op de weg, is ook maar een mens. De protagonist van Midzomer, stadsmoe, de nieuwe roman van Bernard Wesseling, wil echter het liefst het leven uit de weg gaan en zich schuil houden als hij hoort van de tragische vermissing van een dierbare vriend. Wesseling weet hoe het fietskoerierswereldje in elkaar steekt, want hij is er, naast zijn werk als schrijver en dichter, zelf een. Mogelijk verklaart dat mede zijn dartele stijl: als een ‘sit-down-stand-upper’.
Bernard Wesseling laat fietskoerier Rochus Veldman op de eerste bladzijde maar meteen de stoep op schieten, waarna vanzelfsprekend een geschokte boomer van wal steekt. ‘Wat voor idioot ik ben, om zomaar ‘het trottoir’ op te rijden! Ze had wel dood kunnen zijn’. De toon is gezet. Millennials, waar Wesseling, veertiger inmiddels, met een beetje goede wil misschien ook nog net toe gerekend kan worden, versus de gevorderde zestigplussers, die vanuit dit perspectief niets liever doen dan klagen en vermanen.
Aan haar zijde gapen beurtelings drie keffertjes, als een piepklein pijporgeltje.
Leuk is dat, vermakelijk ook, zeker in de uitgelaten woorden van Wesseling, die vrijwel geen zin laat passeren of er zit wel een onverwachte draai aan. En daar komt zijn ervaring als fietskoerier nog eens bij, waarmee hij bijvoorbeeld in staat is om Rochus lichtjes geïrriteerd te laten opmerken dat de gps als je niet ingrijpt altijd voor de snelste autoroute kiest.
De fietsende would-be kluizenaar is, vóór diens vermissing, innig bevriend met Sjako, voluit Jacques Rivka Otilly, een ouderwets linkse en dus spreekwoordelijk hypocriete wereldverbeteraar, die je eerder in de jaren zeventig van de vorige eeuw zou verwachten dan in deze pragmatische tijd van fietskoeriers. Geboren uit welstandige ouders, rommelt hij maar wat aan: rookt zelfgedraaide sjekkies en gaat naar de hoeren, vermoedelijk om te discussiëren. Ook incasseert hij kunstenaarssubsidies, drijft hij een linkse boekwinkel en zou hij ook nog graag dichter willen zijn. Rochus’ genegenheid voor hem lijkt vooral te maken te hebben met een moeilijk te verklaren charisma, want wat kan het anders zijn?
Sjako was er zo een. Aartslui of asceet, hij liet het in het midden. Maar maffen kon hij als de beste. Hij versliep meer middagen bij elkaar dan sommige stakkers pensioen genieten, merkte eens iemand op. Zelf verklaarde hij dat hij sliep uit rebellie. Zijn ouders hadden er altijd op gehamerd dat je vroeg op moest om iets te bereiken in de wereld, en zodra hij op kamers woonde, besloot hij hele ochtenden door te ronken en dan rond drieën nog aan hazenslaapjes te doen, gaten in de dagen te slaan met zijn slaap. Dwarsliggen kreeg een heel nieuwe betekenis bij Sjako.
Nadat moest worden vastgesteld dat Sjako niet terug zou keren, helpt Rochus zelfs mee Sjako’s bedoening te ontruimen. Waarna de depressieve periode begint. Gelukkig is daar Alma, die niet, zoals Sjako, alleen maar overal kritiek op heeft, maar de handen uit de mouwen steekt. Op Lesbos wel te verstaan, waar vluchtelingen aan hun lot worden overgelaten. Rochus moet mee om er over het echte leven te leren.
Midzomer, stadsmoe valt daarmee in drie delen uiteen. Na het eerste over Sjako en het fietskoerierswerk, dat heel Amsterdams getint is, volgt de affaire met Alma. Die hoofdstukken zijn opeens een stuk serieuzer en spelen zich grotendeels op Lesbos af, waar Rochus netjes inziet dat het vrouwen zijn die de wereld draaiende houden. Pas na zo’n 130 bladzijden wordt Sjako nog heel kort even genoemd, gewoon voor de broodnodige samenhang natuurlijk. Het korte derde gedeelte is een wat uitgerekte nazit. De spitsvondigheid is dan wel terug, maar de sfeer is op deze bladzijden toch een stuk minder opgeruimd dan in het begin.
Meer dan een roman met een opbouw die ergens in culmineert, is dit boek een verzameling inventief geformuleerde persoonlijke verwikkelingen van een dolende millennial Die neemt de vaak enigszins als karikaturen neergezette anderen steeds een beetje smalend de maat, pleit echter ook zichzelf niet vrij. Tegelijkertijd kijkt hij echter op een wat naïeve en zalvende manier naar de stad en de wereld. Je kunt deze goed getroffen ambivalentie maar het beste ‘maatschappelijke correctheid’ noemen.
Tijdens de amourette met Alma loopt hij gearmd met haar, wat al bijzonder lijkt voor jonge mensen in deze tijd, maar ook nog eens met zijn arm in de hare, wat natuurlijk helemaal onberispelijk is. Veelzeggend over gedrag dat onze tijdgeest weerspiegelt is verder de passage waarin geconstateerd wordt dat Alma haar ouders al een tijdje niet meer spreekt ‘nu ze een werkster hebben aangenomen, een Cambodjaanse, die ze onder het mom van werkverschaffing schandelijk onderbetalen’.
Dat Bernard Wesseling leuke dingen met taal kan doen staat buiten kijf, ook al ontspoort er wel eens een zin en is het veel beleden uitgangspunt show don’t tell niet echt aan hem besteed, maar bij zo veel spitsvondigheid treedt onvermijdelijk al snel een zekere vermoeidheid op. Niet in de laatste plaats veroorzaakt door het ontbreken van een sturende constructie. Midzomer, stadsmoe kabbelt nu ongericht naar het einde, waarbij Wesselings protagonist zelfs nog eens lichtjes aan het recapituleren slaat.
André Keikes
Bernard Wesseling – Midzomer, stadsmoe. Querido, Amsterdam, 256 blz. € 20,99.