Recensie: Jan Postma – Jongens waren we
Mannelijkheid in de literatuur, en laatste saluut
Jan Postma, zo schrijft hij in de lezenswaardige essaybundel Jongens waren we, vroeg dertig jaar geleden een barbiepop aan de goedheiligman. Toen de vierjarige misselijk van angst zijn wenscadeau uitpakte tijdens een sinterklaasviering met een ander gezin ontdekte hij dat hij een man was. Hij schaamde zich zo voor de pop dat hij ‘zich radeloos van de anderen afkeerde’, zeker wetend ‘dat zij hem stilletjes veroordeelden’.
De afgelopen decennia zijn we anders gaan denken over mannelijkheid. Jonge mannen zijn geneigd om vrouwen serieuzer te nemen dan de generatie van hun vaders en opa’s. Maar ook jonge mannen houden vast aan klassieke ideeën van mannelijkheid. Zwakte tonen is nog steeds taboe voor mannen. Toch is Postma, essayist en redacteur van De Groene Amsterdammer, ervan overtuigd dat de klassieke mannelijkheid zijn langste tijd heeft gehad. Daarom vroeg hij negentien journalisten en schrijvers (acht vrouwen en elf mannen) om een blik over de schouder te werpen op de worstelingen van mannelijke hoofdpersonen in romans van mannelijke auteurs en een ‘laatste saluut’ te brengen.
Het resultaat, Jongens waren we is een mooie verzameling beschouwingen van onder anderen Marja Pruis, Maxim Februari, Lofti El Hamidi, Niña Weijers, Joost de Vries en Rob van Essen over 26 romans. Postma is niet uit op een morele afrekening. Hij wil weten hoe de roman bijdraagt aan de vorming van het idee van mannelijkheid en vooruitkijken.
Vader-zoonrelaties blijken een dankbaar onderwerp voor beschouwingen over mannelijkheid. In zes stukken buigen auteurs zich over de vaders en zonen in onder meer Titaantjes van Nescio (alleraardigst besproken door Rob van Essen), Brief aan mijn vader van Franz Kafka, Karakter van Bordewijk en Mijn strijd van Karl Ove Knausgård. Miriam Rasch’ analyse van deel 2, 3 en 6 van Mijn strijd laat zien dat in Knausgårds romanreeks niet alleen de mannelijkheid, maar ook de vrouwelijkheid op het spel staat. De hoofdpersoon verzet zich tegen het verlies van zijn individualiteit en de ‘tirannie van de reductie’.
De bedreiging van vrouwen en minderheden wordt gethematiseerd in de essays over Disgrace van J.M. Coetzee, Giovanni’s room van James Baldwin en de drie romans van de jonge Franse schrijver Édouard Louis. Mannen in het nauw hebben de neiging om naar beneden te trappen en vrouwen en homo’s te mishandelen en te verkrachten. Dat is een oeroud mechanisme dat in steeds nieuwe gedaantes opduikt. In Disgrace, volgens Xandra Schutte ‘hét boek over de ondergang van vanzelfsprekende witte mannelijkheid’, krijgen de hoofdpersonen te maken met een nieuwe, dreigende vorm van mannelijkheid, ‘die nog niet ter verantwoording kan worden geroepen’. Ook de hoofdpersoon van Louis’ autobiografische roman Geschiedenis van geweld kan niet aan het geweld van mannen ontsnappen. Afstand nemen van het uitzichtloze, gewelddadige Franse arbeidersmilieu betekent niet dat de hoofdpersoon nooit meer het slachtoffer van agressie is, maakt Lofti El Hamidi duidelijk.
Er is ook compassie met ouderwetse mannelijkheid. ‘Saul Bellow is de grootste. Herzog is een meesterwerk,’ leidt Maxim Februari zijn analyse van Herzog in. Als tweeëntwintigjarige raakte hij in de ban van de verbitterde intellectueel Moses Herzog. 35 jaar later leest Februari Bellows roman vooral als een ‘spottend boek over het slordige liefdesleven van een ouder wordende man’. Herzogs ondergang is bijna onvermijdelijk. Hij heeft zichzelf de ‘mannelijke opdracht’ gegeven om de grootste te zijn. Hij wordt volgens Februari slachtoffer van ‘zijn eigen teleurstellende karakter’. De roman lijkt misschien seksistisch, maar Bellows ex-vrouw Madeleine is volgens Februari ‘dan ook gewoon niet erg aardig’ en ‘alleen met hem is getrouwd om hem vervolgens te vernederen’.
Bijzonder hilarisch is Kees ’t Harts weergave en analyse van Vestdijks vergeten roman Op afbetaling waarin traditionele man-vrouw verhoudingen op de hak worden genomen. Vestdijks verteller kijkt samen met de lezer naar het gestuntel van mannen in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In de woorden van ’t Hart, die geen mededogen met Vestdijk en diens hoofdpersonen heeft, klinkt dat zo: ‘Hoe denk jij als lezer erover? Lees maar goed. Wel erg hè? Geen smoesjes verzinnen, hoor! Dat jij niet zo bent, dat jij veel zuiverder denkt en doet.’
Marie-José Klaver
Jan Postma – Jongens waren we. Das Mag, Amsterdam. 216 blz. € 21,99.
Deze recensie is eerder op Athenaeum verschenen.