Recensie: Jan Siebelink – Maar waar zijn die duiven dan
En Maria zit in het bordeel
In 2018 verscheen de roman Zonder titel #1 van Gaea Schoeters bij Querido. De hoofdpersoon, een theatermaker krijgt – denkt hij – in het ziekenhuis een akelige uitslag te horen en in een soort trance vertrekt hij uit het ziekenhuis en keert niet terug naar huis. Aan die openingsscène moest ik direct denken toen ik het begin las van Maar waar zijn die duiven dan van Jan Siebelink waarin Hugo Tempelman bij een afspraak in het ziekenhuis, die zonder dat hij ervan wist niet doorging, een brief meekrijgt van de uroloog die een prostaatonderzoek bij hem heeft uitgevoerd. Hugo verwacht een slechte boodschap, maar opent de brief niet en vertrekt, enigszins verdwaasd, uit het ziekenhuis.
De rest van de roman is de beschrijving van één dag uit het leven van Hugo Tempelman die met de brief op zak en een pistool om er zelf een einde aan te maken nog langs enkele ijkpunten van zijn leven reist. In gedachten en in het echt. Voor de hardcore liefhebber van het oeuvre van Siebelink zal er veel herkenning zijn, want Hugo blijkt het pleegkind te zijn van Margje en Hans, een kwekersechtpaar waarvan de man opeens een godsdienstfanaticus is geworden. Waar hebben we dat eerder gelezen? Alleen dat pleegkind is volgens mij nieuw. Die hang naar het religieuze die ook de hoofdpersoon niet onberoerd heeft gelaten gaat gelijk op met het verlangen naar een decadent leven (ook in dit boek is er weer een verwijzing naar Huysmans te vinden). Hugo Tempelman bezoekt, zeker sinds de dood van zijn vrouw, regelmatig een bordeel, waar een bepaald meisje zijn belangstelling heeft. Haar naam is Maria. Bij haar gaat hij langs, maar hij wil zijn oude vriendin uit Amsterdam nog één keer opzoeken. Met Pauline heeft hij ooit een buitenechtelijke relatie gehad, die een driehoeksverhouding werd op het moment dat zijn vrouw ook met haar naar bed ging.
Decadent hoogtepunt lijkt daarbij zijn herinnering aan een seksueel samenzijn te zijn toen ze met z’n drieën op vakantie in Rome waren. Dat beschrijft Siebelink als volgt:
We hadden kennelijk behoefte aan het totaal ongeremde. Zelfs ik liet het passieve varen. Op dat grote, zachte bed kroop ik onder jullie door, terwijl ik een diepgaand betoog hield over de essence van Huysmans’ hoofdfiguur Des Esseintes. Ik was afwisselend in Ankies mond en die van haar en ik citeerde die zo vermaarde slotzin uit À rebours, waarin de hoofdfiguur zijn diepe angst uit voor een godloos universum. Ik bevredigde hen met al mijn vingers tegelijk vaginaal en anaal, het zogenaamde minollen, argot uit de pornowereld. Zij waren mijn pornomeisjes.
Ik moet enorm lachen om zo’n passage, maar ik vermoed dat het niet de bedoeling van de schrijver was. Dit trio zal ongetwijfeld meedingen in de slechtste seksscène van het jaar.
Er zijn wel meer scènes die enorm grappig uitvallen terwijl Siebelink iets anders bedoeld heeft. Zo rent, terwijl Hugo met zelfmoordgedachten rondloopt, er opeens een Jogger voorbij die Hugo toevoegt: ‘De Heer is waarlijk opgestaan. Eerdaags verschijnt hij op de wolken om de aarde te richten.’ Vijf zinnen later is de jogger door een trein overreden. Dat kan alleen maar in het brein van Hugo gebeuren, maar Siebelink beschrijft het alsof het echt gebeurt. Toch verwacht ik niet dat de aanrijding met één persoon de volgende groteske scène oplevert.
Dan, het snerpende remmen, het door merg en been dringende schrapen van ijzer op ijzer, het kabaal van de ontsporende trein, die zich vastloopt in de rivierklei van de akker, de machinist die uit zijn cabine springt, op de grond valt en begin te huilen.
Een moment later, in verbijsterende stilte, is het plofje van een voet met een roze gymschoen te horen, op het rood-witte beschermhekje. Vlak daarop het gillen van passagiers, het gebons op de ruiten.
Doorgaans ontspoort een trein niet bij een aanrijding, maar hier wel. En de aanrijding is zo heftig geweest dat die voet met een roze gymschoen wel heel lang onderweg is geweest (door de lucht?), want de machinist ligt al buiten te huilen voordat die schoen op het hekje neerkomt.
Je zit de hele dag in het hoofd van Hugo en dat is geen pretje. Het wemelt van de citaten, al dan niet uit de Bijbel. Dat continue gekoketteer met seks, geloof en eindigheid levert in dit geval een draak van een boek op. Maar dus wel ongewild humoristisch.
Coen Peppelenbos
Jan Siebelink – Maar waar zijn die duiven dan. De Bezige Bij, Amsterdam. 250 blz. € 22,99.