Recensie: Piet de Rooy – Alles! En wel nu!
Waren de jaren zestig eigenlijk wel zo bijzonder?
In juni dit jaar is het vijftig jaar geleden dat in het Kralingse Bos in Rotterdam het Holland Pop Festival plaatsvond, waar zich het ochtendgloren van een vrije en vredelievende samenleving leek aan te dienen. Drie dagen verbleven zo’n 80.000 jongeren in een tolerante wereld; ze genoten gezamenlijk van de muziek, deelden hun voedsel, lagen in de regen in natte slaapzakken bij elkaar en rookten onbekommerd hasj en marihuana. Kralingen is een van de symbolen van de roerige jaren zestig. Het decennium wordt vaak herinnerd als een verrukkelijk feest waaraan de mensen die het hebben meegemaakt – de inmiddels vermaledijde babyboomers — nog altijd met een twinkeling in hun ogen terugdenken.
De jaren zestig waren de tijd van Woodstock, Provo’s, het eerste naakt op de televisie, de studentenopstand in Frankrijk. ‘Obtenir tout, tout de suite’ werd bij de bezetting van het universiteitsgebouw in Nanterre door de studenten gescandeerd: ‘alles, en wel nu’. Dat is ook de titel die Piet de Rooy, tot 2009 als hoogleraar Geschiedenis van Nederland verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, heeft gegeven aan zijn boek over deze roemrijke jaren. Tijdens zijn studententijd woonde de Rooy zelf in het ‘magies centrum’ Amsterdam.
Piet de Rooy ontmythologiseert, zoals een goed historicus betaamt, in Alles! En wel nu! het gangbare en misschien ook wat romantische beeld van een tijdvak waarin emanciperende jongeren in opstand kwamen tegen hun verstarde ouders, waarin achterhaalde tradities moesten plaatsmaken voor fundamentele vernieuwing. De jaren zestig als een bevrijdende revolutie die afrekende met verstarde conventies op het gebied van godsdienst, politiek, seksualiteit en het gebruik van genotsmiddelen. Dit is volgens De Rooy echter maar een deel van het verhaal, maar wel het deel dat in de media de meeste aandacht kreeg. De Rooy kiest er daarom voor een onderscheid te maken tussen deze Sixties, die vooral betrekking hebben op een geruchtmakende jeugdcultuur die vol in de schijnwerpers stond, en de ‘gewone’ jaren zestig, waarin zich op een dieper niveau belangrijke veranderingen in de Nederlandse samenleving voltrokken.
De jaren zestig waren in bepaalde opzichten namelijk helemaal niet zo revolutionair als vaak wordt verondersteld, stelt De Rooy. Bovendien werden ze helemaal niet gedragen door de protestgeneratie die in de jaren 1940-1955 het licht zag, zoals veel historici en sociologen hebben beweerd. Al in de jaren vijftig was er een nieuwe jeugdcultuur tot ontwikkeling gekomen, met de opkomst van jazz en rock-’n-roll. In die tijd vonden ook in Nederland de eerste relletje tussen jongeren en de autoriteiten plaats, zoals bij het vertoning van de film Rock Around the Clock met Bill Haily (1956), die in sommige steden aanvankelijk werd verboden. Veel van de toonaangevende figuren die het tijdperk kleurden, waren al vóór de Tweede Wereldoorlog geboren.
In de jaren zestig vertrok God uit Nederland. De ontkerkelijking, zowel in protestantse als in katholieke kring, nam grote vormen aan, ook de beatmis kon het volk niet in de kerk houden. Maar het traditionele geloof, zegt De Rooy, werd vaak vervangen door nieuwe vormen van religiositeit. Mensen zochten andere vormen van geloofsbeleving en vonden die in vage oosterse godsdiensten of een nieuw gesloten denksysteem als het neomarxisme, dat vooral onder voormalig katholieke studenten nogal wat aanhangers vond.
En de seksuele bevrijding dan, een van de grote verworvenheden van deze periode? Ook deze was reeds veel eerder begonnen. In de jaren zestig werd de seksuele bevrijding versneld doorgezet, maar zij vond haar oorsprong in de Verlichting en had in het begin van de vorige eeuw al een flinke aanzet gekregen. Een belangrijke rol in die versnelling speelde natuurlijk de introductie van de anticonceptiepil in 1962, waardoor, zoals dat zo mooi werd gezegd, de paring kwam los te staan van de baring.
Dat een en ander als een ‘revolutie’ werd ervaren was vooral het gevolg van een intensieve media-aandacht, gebiologeerd als men was door de unieke bijdrage van een bijzondere ‘generatie’ aan een even bijzondere ‘tijdgeest’.
Ondanks deze relativeringen kenschetst De Rooy de jaren zestig toch als ‘een periode met een revolutionair karakter’, waarin structurele veranderingen in de samenleving plaatsvonden die alle in dezelfde richting wezen. In het verzuilde bestel van de eerste helft van de twintigste eeuw lagen ‘zingeving, economische rationaliteit en een sterke democratische gezindheid […] in elkaars verlengde en hielden elkaar in balans’. Maar dit evenwicht raakte in de jaren na de wederopbouw verstoord. Het kerkelijk gezag brokkelde af en de politieke cultuur veranderde ingrijpend. Partijen waren niet meer de hoeders van een godsdienstig of ideologisch geordend electoraat. Het persoonlijke werd politiek en politiek werd persoonlijk, inspelend op de steeds luider klinkende maatschappelijke roep om toch vooral jezelf te zijn, om je authenticiteit te tonen. ‘Het belangrijkste kenmerk van “de jaren zestig” is de enorme verbreiding van de behoefte aan authenticiteit.’
Deze analyse brengt De Rooy tot twee wat zure conclusies over de ‘progressieve’ jaren zestig. Allereerst: vooral het neoliberalisme heeft geprofiteerd van dit uit de jaren zestig stammende authenticiteitsverlangen. ‘De nieuw burger en werknemer – geschoold, communicatief, zelfstandig en bovenal flexibel – was bij uitstek geschikt voor de nieuwe economie, als ook voor een maatschappelijke orde waarin waarden als winstmaximalisering, nut en efficiency centraal waren komen te staan.’ En ten tweede: de maatschappelijke veranderingen hebben niet geleid tot een sterkte verbreiding van een progressieve mentaliteit. Het expressieve individualisme bleef niet beperkt tot de idealistische bloemenkinderen of actievoerende rebellen. In 1982 kon Ed Nijpels succesvol campagne voeren voor de VVD met de slogan: ‘gewoon jezelf kunnen zijn.’
De Rooy maakt sporadisch gebruik van zijn eigen herinneringen om zijn verhaal te illustreren, hij is niet in de val getrapt van nostalgie en jeugdsentiment. Zijn boek is een geslaagde poging de jaren zestig in hun kern te ontleden. Hij maakt het tijdvak daarmee minder bijzonder dan het in de ogen van veel tijdgenoten was, zonder overigens de boeiende kanten ervan uit het oog te verliezen. Alles! En wel nu! is een vlot geschreven boek waarin naast een scherpe analyse ook nog genoeg anekdotes over deze toch wel bijzondere jaren de revue passeren. Wel vind ik het jammer dat De Rooy heeft gekozen voor een boek van beperkte omvang, waardoor zijn verhaal soms wat schetsmatig is en zijn voorbeelden wat willekeurig lijken.
Hoe je het ook wendt of keert, de jaren zestig waren voor veel babyboomers de gouden jaren van hun jeugd, een tijd van hoop en optimisme, een periode die zwanger was van verwachtingen. Zoals de vroeg gestorven historicus Hans Righart (1954- 2001), zelf een late babyboomer, schreef in De eindeloze jaren zestig:
Ongrijpbaar, maar meer dan wat ook karakteristiek voor de jaren zestig is de betovering, de waan, de droom, de luidkeels bezongen illusie van ‘we can change the world’ (Graham Nash op de elpee Songs for Beginners uit 1971). Het is het blakende en overrompelende zelfvertrouwen van een generatie die ervan overtuigd was de wereld opnieuw te kunnen laten beginnen, zonder geschiedenis en zonder schuld.
Nee, in de jaren zestig begon de wereld niet opnieuw, maar het was wel leuk om enige tijd in die waan te hebben verkeerd.
Aart Aarsbergen
Piet de Rooy – Alles! En wel nu!, Een geschiedenis van de jaren zestig. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 224 blz. € 20,00.