Recensie: Albert Cossery – De luiaards in de vruchtbare vallei
‘Nietsdoen is innerlijk werken’
Wij waren vorig jaar al behoorlijk enthousiast over Grote dieven kleine dieven, een vertaling van het laatste afgewerkte boek van de verfranste Egyptenaar Albert Cossery (1913-2008) en spraken de stille hoop uit dat er nog meer van hem zou volgen. De goden hebben onze wens blijkbaar verhoord, want uitgever Jurgen Maas kwam dit jaar met een tweede titel, meer bepaald een herziene uitgave van het door Coppens & Frenks in 1997 uitgebrachte De luiaards in de vruchtbare vallei. Een goede zaak, want die laatstgenoemde uitgeverij is niet meer actief en wat ze van Cossery publiceerde, is niet meer zo gemakkelijk te vinden.
Cossery introduceren hoeft dus eigenlijk niet meer. Naar goede gewoonte speelt De luiaards in de vruchtbare vallei zich weer af in Egypte, meer bepaald in een buitenwijk van Caïro, waar Siraag met zijn broers Rafiek en Galaal, oom Mustafa, vader Hafiz en huishoudster Hoda zijn tijd in volstrekte ledigheid doorbrengt. Zelfs de omgeving is er loom en passief:
Het was het onveranderlijke Egyptische platteland, met zijn akkers van maïs en suikerriet, verstard in een troosteloze apathie. Overal strekten de velden zich vlak en eentonig uit, zonder een enkel teken van leven. In de verte zag je door de lichte nevel dadelpalmen die zich aftekenden met hun dunne stammen en die met hun palmbladen wuifden als reusachtige waaiers. In de bevloeiingskanalen kabbelde loom het water met zilveren schitteringen.
Luiheid wordt thuis als een deugd beschouwd en Siraag, duidelijk het buitenbeentje van de broers, brengt heel wat opschudding teweeg als hij met het vage idee begint te spelen om een baan te zoeken en interesse begint te tonen voor een fabriek in de buurt die nog in aanbouw is. Alsof de rust nog niet genoeg was verstoord, vernemen de broers ook tot hun ontsteltenis dat vader Rafiek van plan zou zijn om te trouwen en koppelaarster Hagga Zohra heeft ingeschakeld om een echtgenote voor hem te zoeken.
De gedachte aan een vrouw in huis die zou verwachten dat er wordt schoongemaakt of – nog ergers – dat Rafieks zonen gaan werken, is haast ondraaglijk. Dat geldt vooral voor Galaal, de ergste luilak van allemaal, over wie het gerucht in de wijk gaat dat hij soms maanden aan een stuk slaapt en dat zijn ogen met een tang moeten worden opengewrikt…
Is dit boek een pleidooi voor luiheid? Het lijkt me veeleer een lofzang op onthechting, een vorm van verzet tegen materialisme, zelfs een streven naar verlichting om het in boeddhistische termen te stellen. Op zich is de idee dat de mens zijn waardigheid uit arbeid put immers typisch westers. Niet dat er elders in de wereld niet wordt gewerkt, integendeel, maar de idee dat arbeid door materialisme moet worden gemotiveerd en gericht is op het verwerven van zo veel mogelijk bezit, leeft daar vaak niet. Zo leefde Cossery trouwens zelf ook in een eenvoudige Parijse hotelkamer met niet meer bezittingen dan nodig, nam hij ruimschoots de tijd voor ‘lucide nietsdoen’ en schreef hij een beknopt oeuvre: boven kwantiteit verkoos hij duidelijk kwaliteit. Zie bijvoorbeeld ook Siraags bewondering voor Antaar, een berooide jongen die op vogels jaagt met zijn katapult en in een krat slaapt:
Kon hij maar net zijn zoals hij! Het was niet alleen het avontuur dat hem lokte, maar meer nog de vage overtuiging dat achter dat tomeloze zwerversbestaan een levende, tastbare werkelijkheid school waarvan hij deel wenste uit te maken.
Armen hebben het geluk dat ze niet gebonden zijn aan materiële zaken, zo lijkt het wel, en zoals Cossery westerse waarden omkeert, zet hij ook de sociale orde op zijn kop: zijn sympathie gaat in de eerste plaats naar bedelaars, hoeren en andere verschoppelingen, terwijl zijn minachting voor machthebbers en rijken duidelijk voelbaar is. Ook op relationeel vlak streven de broers trouwens naar een ongebonden leven; met enige fantasie zou je daar het moderne concept ‘bindingsangst’ in kunnen herkennen:
Hij merkte hoe dat meisje net zo verderfelijk voor hem was als de slaap. De genegenheid die ze voor hem koesterde was fnuikend voor zijn poging een werkzaam, vrij leven te leiden.
Hoe het Siraag verder vergaat, laten we u graag zelf ontdekken, maar het zal u wellicht niet verbazen dat zijn poging om zich in de grote stad te vestigen en daar in zijn levensonderhoud te voorzien met arbeid, nogal wordt bemoeilijkt door de dringende behoefte aan een stevige powernap.
Cossery, die vrijwel zijn hele volwassen leven in Parijs leefde, maar zich nooit liet naturaliseren, bleef naar eigen zeggen altijd een Egyptenaar die in het Frans schreef. In haar nawoord poneert vertaalster Mirjam de Veth de interessante en plausibele stelling dat te maken zou hebben met zijn jeugd in Caïro, waar hij met zijn analfabete moeder naar de bioscoop ging om de tussenteksten voor haar te vertalen: ‘Van huis uit krijgt hij zo mee dat de beelden Egyptisch zijn en de voertuig, de taal, Frans.’ Misschien is Cossery een schrijver die altijd min of meer hetzelfde boek schreef, want de overeenkomsten met bijvoorbeeld Grote dieven kleine dieven zijn groot, maar hij slaagde er wel altijd in om dat op zo’n manier te doen dat hij telkens weer verrast en het steeds een feest is om hem te lezen.
Daan Pieters
Albert Cossery – De luiaards in de vruchtbare vallei. Jurgen Maas, Amsterdam. 240 blz. € 19,99.