Recensie: Luc Rasson – Het lijk van de dictator – Franco, Mussolini, Pétain
Geen eeuwige rust
Dat er een publiek is voor populariserende geschiedenisboeken, wisten we al sinds het succes van De Bourgondiërs, het boek waarmee Bart van Loo heel wat mensen warm maakte voor ‘de aartsvaders van de Lage Landen’. Zijn landgenoot Luc Rasson, hoogleraar emeritus Franse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen, vist in dezelfde vijver, maar richtte zich met Het lijk van de dictator eerder op de recentere geschiedenis.
Het idee voor het boek ontstond volgens de auteur in 2014. Hij bezocht toen Predappio, de huidige begraafplaats van Mussolini en nog steeds een bedevaartsoord voor neofascisten. In april 2017 was Rasson opnieuw getuige van een herdenkingsmis voor de dictator. De plaats van het gebeuren was toen Giulino di Mezzegra, een dorp aan de oevers van het Comomeer, niet zo ver van de Zwitserse grens. Het was in die omgeving dat de Duce samen met zijn minnares Clara Petacci op 28 april 1945 werd geëxecuteerd door partizanen. Maar daar hield het niet op: het lijk van de dictator werd nog vele malen verplaatst, tentoongesteld, opgegraven en herbegraven. En dat is geen unicum: het viel Rasson op hoe vaak de lichamen van dode dictators veelal om politieke redenen (dead body politics) geen eeuwige rust wordt gegund. In zijn boek behandelt de auteur naast Mussolini nog twee andere gevallen: Pétain en Franco.
We hebben dus te maken met drie dictators die gemakshalve onder de verzamelnaam van het fascisme worden verenigd, al is dat eigenlijk een parapluterm voor vrij uiteenlopende strekkingen. De enige echte ‘fascist’ pur sang van het gezelschap is vanzelfsprekend Mussolini zelf, de stichter van de ideologie. Rasson is erg belezen over zijn onderwerp en gaat ook met historici en getuigen (onder wie een stokoude buitenechtelijke dochter van de fascistische rokkenjager) praten om de laatste dagen van de Duce minutieus te reconstrueren. Dat blijkt niet zo eenvoudig te zijn, want er hangt heel wat mist over die gebeurtenissen. Wie hem precies heeft doodgeschoten en in welke omstandigheden dat gebeurde, is lang niet duidelijk.
Zo stuiten we dus op een belangrijk probleem van de ‘objectieve’ geschiedschrijving: de onbetrouwbaarheid van getuigen. Sommige liegen, anderen vergissen zich eenvoudigweg of halen dingen door elkaar, maar vrijwel allemaal spreken ze elkaar tegen. Het drijft de auteur haast tot wanhoop: ‘Hoe meer ik me verdiep in de omstandigheden van Mussolini’s dood, hoe meer ik vastloop in een moeras van vermoedens, gissingen, veronderstellingen. Niets is nog zeker. Ik voel de grond onder mijn voeten wegschuiven.’
Wel weten we zeker dat de lijken van Mussolini en Petacci na de executie werden overgebracht naar de Piazzale Loreto in Milaan, waar ze door een woedende menigte werden verminkt, vertrappeld en ondersteboven opgehangen. Uiteindelijk belandden de overblijfselen van de Duce op een kerkhof even buiten de stad, maar al in 1946 werden ze in het holst van de nacht opgegraven door een groepje oude getrouwen die terug verlangden naar hun leider. De daders verstopten het lijk honderd dagen voordat de politie hen kon arresteren…
Een alleenstaand geval? Nee, want in 2017 bezocht de auteur een herdenkingsplechtigheid voor de in 1951 overleden maarschalk Philippe Pétain op het Franse eiland Yeu. Ook de leider van het met de nazi’s collaborerende Vichy-regime trekt een dubieuze schare bewonderaars aan: de Association pour défendre la mémoire du maréchal Pétain ijvert er nog steeds voor om het lijk van de maarschalk over te brengen naar een soldatenkerkhof bij Verdun. Pétain is namelijk een erg dubbelzinnig figuur en geen echte volbloed fascist. In Frankrijk is hij voor velen in de eerste plaats nog ‘de held van Verdun’, die in 1916 stand hield tijdens het eerste grote Duitse offensief. En zelf beweerde de oude militair tijdens zijn proces na de Tweede Wereldoorlog dat hij vooral wapenstilstand had gesloten met de nazi’s om Frankrijk tegen erger te beschermen. Bovendien, zo voerde zijn verdediging aan, had het Vichy-regime slechts in beperkte mate gecollaboreerd en waren de overlevingskansen voor Franse Joden daardoor vrij gunstig in vergelijking met landen waar een Gauleiter de plak voerde. ‘Het probleem is dat Pétain tegelijk Verdun en Vichy is,’ klinkt het ergens in dit boek. Wat er ook van zij, zijn lijk werd in 1973 in het geheim opgegraven door een stel nostalgische, maar amateuristische aanhangers, met de bedoeling om het over te brengen naar Verdun. Dat lukte niet: er volgden al gauw arrestaties en de kist werd in een garage bij Parijs teruggevonden.
De laatste in het rijtje, en ook de meest actuele, is Franco. Iedereen herinnert zich wellicht nog het juridische getouwtrek om zijn lijk, dat sinds zijn overlijden in 1975 begraven lag in de Valle de los caídos. In de ‘vallei der gevallenen’ staat een luguber monument met bijhorende basiliek en abdij. De kwestie was voor vele democratisch gezinde Spanjaarden al langer een doorn in het oog, maar de zaak kwam pas in een stroomversnelling door de ley de la memoria histórica, een wet uit 2007 die bedoeld is om de slachtoffers van de burgeroorlog te erkennen en op grond waarvan franquistische symbolen niet langer zijn toegelaten in de openbare ruimte. Toen de socialist Pedro Sánchez in 2018 premier werd, wilde hij de zaak voor eens en altijd regelen met een wetswijziging om Franco’s kist over te brengen naar een kerkhof bij Madrid. Hij stuitte echter op hevig juridisch verzet van Franco’s nabestaanden, die onder meer dreigden om hem te verplaatsen naar een crypte in de Madrileense Almudena-kathedraal en de zaak rekten tot het Hooggerechtshof de regering eindelijk gelijk gaf. Op 24 oktober 2019 was het zover en kon de opgraving eindelijk plaatsvinden. Zo werd een bladzijde omgedraaid in de Spaanse geschiedenis.
De auteur beschrijft de geschiedenis van de Valle de los caídos, die van groot belang is om te begrijpen waarom Franco daar weg moest. Voor de bouw werden na de Spaanse burgeroorlog vele republikeinse dwangarbeiders werden ingeschakeld. Maar daar bleef het niet bij: er werden in de loop der jaren ruim 33.000 lichamen van tijdens de burgeroorlog gesneuvelde soldaten overgebracht om er te worden herbegraven. Een niet onaanzienlijk deel van die beenderen waren afkomstig van republikeinse soldaten, die zonder toestemming van hun families werden overgebracht. En daar wringt natuurlijk het schoentje, want het is ondenkbaar dat zij hun eeuwige rustplaats wilden krijgen in een monument ter verheerlijking van een regime waar ze tegen hadden gevochten.
Rasson merkt terecht op dat Franco in wezen geen fascist, maar een reactionaire, klerikale nationalist was. Zijn ideologie wordt om die reden in Spanje vaak aangeduid met de term ‘nationaal-katholicisme’. Maar dat pleit hem natuurlijk nog niet vrij van de misdaden die onder zijn regime zijn gepleegd. En als we dan toch één punt van kritiek kunnen aanhalen, is het wel dat Rasson iets te vaak het woord geeft aan nogal dubieuze figuren, onder wie ene Alberto Bárcena, een oude reactionair met heimwee naar de dictatuur en hoogleraar aan de San Pablo-universiteit, een schimmige, ultrakatholieke privé-instelling. De andere kant van het politieke spectrum, die van de Spaanse republiek en van de slachtoffers van de repressie dus, komt helaas niet aan het woord. Bovendien moeten er bijvoorbeeld aan de prestigieuze Madrileense Universidad Complutense toch ongetwijfeld degelijke historici rondlopen die Bárcena van antwoord hadden kunnen dienen. Zo is de bewering van de oude franquist dat de Valle de los caídos een monument van ‘nationale verzoening’ was toch overduidelijk klinkklare onzin: iedereen die het ooit bezoekt, ziet al van kilometers ver aan het strenge, 150 meter hoge kruis dat het is bedoeld als lofzang op het nationaal-katholicisme. De aanleg, die handenvol geld moet hebben gekost, vond bovendien plaats op een moment dat Spanje werkelijk straatarm was en er honger werd geleden in het land. De suggestie van bepaalde linkse politici dat het beter kon worden opgeblazen is overdreven, want een beeldenstorm is niet de juiste manier om onze geschiedenis te benaderen. Maar wat historische duiding bij het monument en menswaardige erkenning voor de dwangarbeiders en duizenden slachtoffers van de franquistische repressie die nog in anonieme massagraven over het land verspreid liggen, zou toch wel mogen. In het licht van deze zaak denk ik soms aan Federico García Lorca, die in 1936 door medestanders van Franco werd vermoord en in de omgeving van Granada in een anoniem graf werd gedumpt. Dat het lijk van de dictator eindelijk ligt waar het hoort, is misschien een begin van schoorvoetend eerherstel voor het lijk van de dichter.
Daan Pieters
Luc Rasson – Het lijk van de dictator. Franco, Mussolini, Pétain. Vrijdag, Antwerpen. 416 blz. € 29,95.