Column: Het foute boek: De Artapappa’s uit 1920
Veel gedoe de afgelopen week om Slaaf kindje slaaf van Dolf Verroen uit 2006. Het kinderboek, over een wit meisje van 12 jaar dat rond 1800 voor haar verjaardag een slaafje krijgt, wordt door nogal wat mensen als racistisch ervaren en zou op de brandstapel moeten – op social media is weinig ruimte voor nuance. Volgens pedagoog Jillian Emmanuels zou het boek op z’n minst onder begeleiding gelezen moeten worden. Bol.com gaat een waarschuwing zetten bij het boek ‘dat het als kwetsend kan worden ervaren’.
Toch even gekeken of een ander jeugdboek nog verkrijgbaar is bij Bol.com: J.B. Schuils klassieker De Artapappa’s. Bingo: paperpack, druk uit 2005. Geen waarschuwing. Terwijl een waarschuwing voor kwetsend en racistisch taalgebruik hier juist op zijn plaats zou zijn. Sterker nog: wat mij betreft gaat dát boek op de brandstapel, als we dan toch schoon schip moeten maken. Het honderdjarig jubileum – eerste druk 1920 – is een prachtige gelegenheid daarvoor.
Het verhaal in het kort: De Artapappa’s beschrijft hoe twee jongens uit Transvaal in de negentiende eeuw in de kost gaan bij een echtpaar in Vliedrecht. Ze zijn koningskinderen, zoons van een ‘kafferkoning’ uit zuidelijk Afrika. De jongens worden overigens consequent ‘kafferjongens’ genoemd in het boek, niet alleen door de personages, maar ook door de verteller.
Voor wie De Artapappa’s niet kent, maar het verhaal toch bekend voorkomt: later schreef ook Arthur Japin een roman over hetzelfde gegeven, De zwarte met het witte hart. Want, aldus J.B. Schuil in zijn voorwoord:
De Artapappa’s hebben bestaan! De twee kafferjongens zijn werkelijk in Nederland geweest, zij hebben – nu ongeveer 30 jaar geleden – te midden van Hollandsche makkers geleefd en zij zijn door de Transvaalsche regeering teruggeroepen, zooals in dit boek is beschreven. Het verhaal is mij in Indië door Pukkie, Bloemhof’s vriend, gedaan en ik herinner mij nog altijd, hoe hij met een trilling in zijn stem op een avond tot mij zei: ‘Ik heb nooit beter en trouwer vriend dan dezen kafferjongen gehad!’
Met dit citaat zijn we meteen bij het thema van het boek gekomen: de vriendschap tussen jongens, waarbij kleur geen verschil maakt en culturele verschillen overwonnen (kunnen) worden. Het boek beschrijft de vriendschap tussen de Hollandse jongens Pukkie, Spekkie en De Lijn (J.B. Schuil was gek op bijnamen: zie ook zijn kostschoolromans) en Paul en Bloemhof. Paul is daarbij het grappige, toegankelijke karakter, Bloemhof is stil en veel gelaagder. Schuil beschrijft daarin prachtig hoe met name de vriendschap tussen Pukkie en Bloemhof groeit.
Intussen zijn we dan wel rabiaat racistische beschrijvingen verder. Functioneel, zouden Schuil-fans kunnen zeggen, want: in de negentiende eeuw keek men nou eenmaal niet echt complimenteus naar inwoners van de overzeese gebiedsdelen en veel donkere ‘kaffers’ zag je niet in de Nederlandse steden. Paul en Bloemhof worden letterlijk een circusattractie, maar Schuil doet ook bepaald geen moeite om nuance aan te brengen. Zo laat hij Paul de suggestie doen om de kat van de buren dood te knuppelen en op te hangen als wraakactie, hebben de beide jongens allebei een andere moeder – want de kafferkoning houdt er natuurlijk een hele harem op na – en als Bloemhof Pukkie te hulp schiet bij een vechtpartij, slaakt de kafferjongen een rauwe kreet, en heeft hij het schuim op de mond staan. Had huisvriend Krabbers dan gelijk? ‘Het blijven wilden’, en je moet ze vooral geen rauw vlees geven, want dan worden ze vals.
De beschrijvingen van de jongens uit Transvaal zijn, met terugwerkende kracht, stuitend. J.B. Schuil had zoveel andere keuzes kunnen maken. Hij schreef het boek in 1919, dus vijftig jaar na afschaffing van de slavernij. Zijn wereldbeeld zal eurocentrisch zijn geweest, maar hij legt het er wel érg dik op. Hij laat een van de bedienden zeggen dat ze bij het zien van Bloemhof zo moet denken aan de orang-oetan in Artis, die zielig voor zich uit zit te staren. En bij de eerste uiterlijke beschrijving van Paul en Bloemhof liegt het er niet om:
Mina en Grietje hadden gelijk gehad: de Artapappa’s waren leelijk. Het zwarte kroeshaar, de dikke, vooruitstekende lippen, de groote, breede oorlappen, de platte neus… nee, het kon niet ontkend worden, mooi waren Paul en Bloemhof niet! Pukkie had dadelijk zijn conclusie gemaakt; twee sausnegers op hun Zondagsch!
J.B. Schuil schreef prachtige boeken: De AFC’ers, De Katjangs (laten we nu maar even onbesproken…) en Jan van Beek. Stuk voor stuk avontuurlijke, vrolijke en soms ontroerende jongensboeken. Ik verslond ze, in mijn jeugd. Kwajongensstreken, vriendschap, humor: Schuil schreef het met veel vaart en je had de boeken in één adem uit. Elk jaar leende ik De Artapappa’s van de bibliotheek: het was mijn favoriet. Dat voelt overigens niet als een bekentenis, het was nou eenmaal zo. Maar herlezen lukt niet meer: werkelijk elke pagina is beledigend voor mensen met een donkere huidskleur. Dat het er zo in de negentiende eeuw nou eenmaal zo aan toeging, is daarbij geen excuus. Daar valt bovendien ook nog wel wat op af te dingen. Het lijkt erop dat J.B. Schuil er genoegen in schept om de kwetsende passages zo smeuïg mogelijk op te schrijven.
Moet De Artapappa’s dan op de brandstapel? Natuurlijk niet. Laten we nou geen boeken verbranden. Het is een klassieker die ook integraal in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren staat, om maar wat te noemen. Maar haal het wel uit de bibliotheek en bedenk of je het boek zonder toelichting nog wil uitlenen of verkopen. Tijden veranderen.
Conrad Berghoef