Maarten Biesheuvel (1939-2020) over varen, schrijven en depressies. Een kranteninterview uit 1987
‘Ik ging daar enorm stinken. Niemand wilde naast me zitten’
Eva: ‘Je bent een keer in de vakantie gaan varen, toen kwam je te laat terug en ben je gedrost in Londen…’
Maarten: ‘Nee… Ik zat in Vlaardingen op school en dat was vlakbij de Maas en de Waterweg. Daar zag je altijd zeeschepen die naar Rotterdam voeren en terug. En, ja, toen dacht ik… Dat schoolbestaan dat leek me zo eentonig. Vijftien, zestien jaar was ik. En toen ben ik gaan varen, ja, en die eerste keer, dat was begin augustus en toen kwam ik een maand of twee, drie te laat op school terug. Ja, en mijn vader was erg kwaad, want op school zeiden ze dat je niet zolang mocht verzuimen. Toen ben ik gaan tankercleanen en in de Rotterdamse haven gaan werken als sjouwer, dus van bananen en huiden en allerlei stukgoed en ’s avonds zat ik dan op een avondschool. In de haven deed ik allerlei vieze luchtjes op, ik begon daar enorm te stinken, zeker met die huiden, dus als ik op school kwam wilde niemand naast me zitten. Als ik rechts achterin zat, zat iedereen links voorin.
‘Dat varen was een enorme sprong zijwaarts voor een jongen van die leeftijd, want niemand dacht er aan om tijdens het gymnasium te gaan varen,
maar het was wel een goeie…, ja, ik heb op die boten natuurlijk wel op mijn donder gekregen, het is een hard begin van het leven geweest, maar ik heb er toch wel een hoop van geleerd, dus zodoende…’
– Wat dan?
Maarten: ‘Nou ja, dat het leven, ja, hard is, en gemeen. Ja, en je ziet de armoe van de zeeman en dan begrijp je de rijkdom van een tandarts die ‘s
avonds een boek kan lezen op zijn studeerkamer. Een zeeman is overal een verschoppelirfg, die hoort nergens bij…
‘Ik was de jongste aan boord, ja, met het gevolg dat ze je ook seksueel proberen te pakken, dat komt er ook nog bij. Ze zien een eigenwijs baasje met een brilletje dat Latijn en Grieks kent, die matrozen zien daar een toekomstige kapitalist in, dus dan grijpen ze meteen de kans om daar eens flink bovenop te timmeren. Kijk, nu leid ik een heel rustig bestaan, maar als jongen was ik heel ongeduldig, wilde ik altijd wat anders, dan is het zo gek niet als je de zee op gaat.’
Maarten: ‘Ik heb een enorme hang naar Rotterdam — dat hele gebied, daar klopt het hart van Nederland. Ik woonde in Schiedam, vlakbij Wilton-
Fijenoord, in de Burgemeester van Haarenlaan, vlakbij de Burgemeester Knappertlaan, die was heel wat deftiger dan de Burgemeester van Haarenlaan…’
Eva: ‘Ja, want Pieter van Vollenhoven woonde in de Knappertlaan…’
Maarten: ‘Maar jij ook. Ik heb Eva leren kennen in de zesde klas, nadat ik had geprobeerd om staatsexamen te doen. Ik ken haar nu zon dertig jaar, zij is mijn steun en toeverlaat.
‘Ik heb nog één keer gevaren nadat ik was afgestudeerd. Op een schip van de HAL. Eigenlijk heb ik de HAL toen bedonderd, want er was een medische keuring en ze vroegen mij of ik pillen slikte. Ik was het jaar daarvoor, in 1966, tussen de studie door, in het gekkenhuis geweest maar de pillen die ik daar had gekregen hoefde ik niet meer te slikken. Ik was dus steward op de Rijndam, en midden op zee werd ik hartstikke krankjorum. Aan boord waren rare Amerikaanse studenten, die allemaal vreselijk geil waren en aan de verdovende middelen en dan waren ze ook nog christelijk. Ze waren zo rijk dat ze zich niets meer konden voorstellen, ze moesten alles gaan zien, vandaar die cruise. Eerst gingen we naar Portugal, in Lissabon werd ik al gek. In Istanbul ben ik van boord gehaald door een dokter van de HAL en teruggevlogen naar huis. Het zeemansboekje werd in beslag genomen.
Eva: ‘In die Boeing mocht hij in de cockpit zitten.’
Maarten: ‘Ja, ik heb ook nog even gestuurd.’
Eva: ‘En op Schiphol stond een ambulance met sirene klaar.’
Maarten: ‘Er stonden een heleboel mannen klaar, die dachten dat er een laaiende krankzinnige aankwam, maar ja, ik was natuurlijk wel behoorlijk psychotisch…’
Eva: ‘Heb je de ziekenwagen niet ook bestuurd?’
Maarten: ‘Nee, nee. Nou, in zekere zin wel. Ze wilden me vastsnoeren met leren riemen, maar daar werd ik heel kwaad over. Toen mocht ik op een
stoel zitten. Ik vroeg of ze in godsnaam de sirene uit wilden doen. En ik heb ze de weg gewezen naar het gekkenhuis in Leiden. Daarna heb ik nooit meer gevaren.
★ ★ ★
Maarten: ‘Eigenlijk heb ik niet zoveel gezien. De Middellandse Zee, Canada, Engeland… Bijvoorbeeld als je olie ging halen bij Sidon, die pijpleiding daar ligt misschien wel twaalf kilometer uit de kust, dan wordt het schip volgepompt en dan zie je dus helemaal niks. Ik was zo jaloers op ‘iemand die zijn been brak en die aan land werd gebracht, die kreeg misschien wat te zien.’
– Passagieren was er niet bij?
Maarten: ‘Nee, nee. O ja, daar was dat grapje in Canada. Ik was in Port Churchill, een silo middenin de woestenij van ijs. Matrozen hadden een grote Amerikaanse slee gehuurd en toen namen ze mij mee en kwamen we bij iets wat je associeert met de steppen in Rusland. Er liep een pijplijn op hoge blokken door het landschap. Ik moest pissen, maar die lui reden door. Kwamen er honden aan, wilde honden of wolven, dat wist ik niet, en die kwamen op mij af. Nu was die pijplijn een meter hoog en daar ben ik op ge’klommen. Die horde bleef naar me huilen met de haren rechtop. Die matrozen kwamen pas na anderhalf uur terug.
‘Ik werkte in allerlei havens, ja, wat was er allemaal niet? In de bananenhaven, de Maashaven, liep je de hele dag maar te sjouwen. En die huiden uit Argentinië, daar zat het vlees nog aan, je ging meteen ruiken naar de lijken van die koeien. Tankercleanen was echt mensonterend, dat is vies werk, hoor, vies, smerig werk.’
– Hoe heb je dat werk kunnen doen? Dacht je onderwijl aan aangenamer dingen?
Maarten: ‘Ja, je was helemaal verdwaasd. Als ze tegen mij zouden zeggen: je moet stratenmaker worden, zou ik dat misschien twee maanden kunnen doen en dan nergens meer aan kunnen denken. Ik heb na mijn studententijd ook nog gezandstraald, ik kon niet meteen een baan vinden. Je kan wel zeggen dat ik op het gymnasium nooit veel heb gedaan, maar voor mijn examen burgerlijk recht heb ik hard gewerkt. Verder deed ik geen sodemieter, ik wilde avontuur, vrij zijn — dat wil ik nog steeds.
‘Een van de mooiste dingen, ja, het belangrijkste op de wereld vind ik je eigen scheppingsdrang. Heel mooie ogenblikken zijn die waarop je een goed verhaal te binnen schiet, als je er aantekeningen voor maakt, erover loopt na te denken…’
– En dat deed je onder het sjouwen? Bedacht je toen al verhalen?
Maarten: ‘Nee. Nou, ik schreef wel altijd al, maar pas echt sinds ik een bepaalde pil heb, Trilafon, sindsdien kan ik me beter concentreren. Daarvoor waren het warrige verhalen. Het kan dus heel goed zijn dat ik de eerste schrijver ben die dankzij een anti-psychotische pil kan schrijven.’
– Zonder die pil lukt het niet?
Maarten: ‘Nee, dat geloof ik niet. Dan word ik meteen weer zo warrig, ga ik onmiddellijk de kant op van de Duitse irrealisten: de mens is alleen in het heelal en stelt zich alles alleen maar voor, en dan ben je ook meteen God.
‘Maar ja, dat is wel aardig toch… Een mens zou best God kunnen zijn. Je zit met iemand in een café of thuis, je zegt: “God, wat een leuke, broek heb
je aan”… Zonder die pil ga ik heel erg. met getallen toveren. Diep in mijn geest borrelen allerlei magische getallen op, daar werk ik dan mee, daar
dokter ik van alles mee uit. Maar eigenlijk is het helemaal niet zo leuk, dat idee God te zijn, want je weet wel zo’n beetje wat er in de wereld te koop is. Er is een heleboel ellende bij, dan krijg je een heel groot schuldbesef.
‘Het is tegenstrijdig, want enerzijds zeg je: ik stel het me maar voor, maar als je God bent, ga je het als werkelijkheid zien, en dan voel je je verantwoordelijk voor Afghanistan en milieuvervuiling. Terwijl de oorzaak is dat je je dat inbeeldt. Het is een fout van ‘mijn zintuigen.
‘In werkelijkheid is er niet meer dan mijn kamer. Ik werk ’s nachts, in die beslotenheid… Maar als ik dan die pil er niet bij heb, word ik God en op het moment dat je God bent, geloof je weer in de werkelijkheid van alle lelijke dingen die er in de wereld zijn.
★ ★ ★
Maarten: ‘Dat vrij zijn is voor mij enorm belangrijk, een vrij mens zijn. Zoals we wel eens zeggen van ons hondje Mikkie: ons hondje, zijn baasje… Maar hij is gewoon zijn eigen hondje. Hij hoeft dan wel niet zijn eigen eten bij elkaar te scharrelen, maar hij heeft zijn eigen vrijheid. Dat vind ik wel leuk van dieren, dat ze vrij zijn. Kijk, vogeltjes kunnen worden gepakt door een kat, een kip door een wolf, en als ze ziek zijn is er geen ziekenhuis, maar ze zijn vrij, terwijl negentig procent van de mensen werkt op kantoor, of als psychiater in een gekkenhuis…’
Eva: ‘In de bio-industrie zijn dieren ook niet vrij…’
Maarten: ‘Nee, dat is waar, dat zit me ook dwars. Dieren moeten vrij zijn. Een schaap dat langs de dijk heeft gelopen, en je schiet het dan neer en
snijdt het zijn nek af… Dan denk ik toch: dat schaap heeft een mooi bestaan gehad…
‘Ik voel me vrij, ja. Ik kan wel niet zo ontzettend veel, maar ik kan toevallig een beetje verhalen schrijven en ik kan me dus helemaal daarop werpen waar ik goed in ben. De meeste mensen hebben dat plezier niet. Maar daar staat tegenover dat sterke benen die weelde kunnen dragen. Je hebt de hele dag, dan kun je makkelijk in de put raken… Je hebt aantekeningen en ziet er ineens niets meer in… Dan zit ik in de put, word ik melancholisch, wil ik geen muziek meer horen, geen boek meer lezen, lig ik de hele dag maar op mijn nest… Dat kan maanden duren, dat is niet zo leuk eigenlijk. Als je op kantoor zit heb je elke dag hetzelfde, dezelfde discipline als op de kleuterschool — nu gaan we matjes vlechten…’
Eva: ‘Zo dramatisch als je het nu beschrijft, is het toch niet meer?’
Maarten: ‘Nou, ik heb nu net twee maanden achter de rug dat ik me helemaal niet goed voelde…’
Eva: ‘Maar zo erg was het toch niet?’
Maarten: ‘Nee, maar leuk was het ook niet.’
– Schrijven lukt dan niet?
Maarten: ‘Nee, je gelooft er niet meer in.’
– Spreek je jezelf dan niet ernstig toe? Kijk je dan niet naar de boeken die je hebt geschreven en die hier in de kast staan?
Maarten: ‘Ja, die zie ik dan wel staan, maar ik ben bang dat het niet meer lukt. Eva zegt dan dat het maar tijdelijk is.’
★ ★ ★
Maarten: ‘Mijn vader zei: “Jij voert geen sodemieter uit, je doet altijd waar je zelf zin in hebt, je moet maar boeten, je moet zelf je geld maar gaan
verdienen…”‘
Eva: ‘En toen mocht je uiteindelijk nog één jaar naar school, het nog één keer proberen, en toen heb je het gehaald…’
Maarten: ‘Nu is de ECT [containerterminal, fvd] erg groot… Toen had je nog veel stukgoed, kisten, pakkies en losse ladingen, en alles ging met de lopende band en iedereen liep te sjouwen: het was net een mierenwerkplaats. Mannetjes die het schip in en uit liepen, leeg erin en volbeladen eruit… Het is nu geschiedenis. Als je het achteraf bekijkt, denk je: het was toch eigenlijk leuker dan dat gecomputeriseerde gedoe van tegenwoordig.
‘Je ging altijd bedelen om werk. Dan kreeg je werk voor twee maanden of zo, of je werd op een schip aangenomen… Ik werkte een keer op een Amerikaans schip dat in één nacht leeg moest, heb toen honderdvijftig dollar verdiend, in die tijd achthonderd gulden, terwijl mijn vader vierhonderd in de maand verdiende. Maar ja, die nacht heb ik me wel het apelazarus moeten werken.
‘Het was een onbekommerde jeugd. Ja, ik schreef wel eens wat, maar ik heb nooit gedacht dat ik kunstenaar, schrijver zou worden. Eigenlijk kwam
dat pas in het gekkenhuis. Maar zelfs daar had ik niet het idee dat ik een scheppend schrijver zou worden, en dan scheppend tussen aanhalingstekens. En nu nog… Ja, het wordt aardig verkocht, maar het is niet het peil van Tolstoi, Melvllle, Flaubert. Maar dat vind ik niet zo erg. Zolang ik in mijn onderhoud kan voorzien, in een vrijstaand huis kan wonen, dieren houden, boeken verzamelen… Dat verdien ik toch maar met dat schrijven. En ik heb de vrijheid om te lezen, dat is mijn grootste plezier. Zo tussen negen uur ’s avonds en twee uur ’s nachts, dat vind ik heerlijk.’
– Om de in het scheepsruim verloren uren in te halen?
Maarten: ‘Ja, dat kun je wel zeggen. Ik ben pas op mijn eenentwintigste gaan lezen. Ik kwam in Leiden, zag daar Pnin staan en sinds ik dat heb
gelezen ben ik verslingerd aan Nabokov. Ik lees erg veel. Ik herlees ook een heleboel.’
– Doe je nog wel eens een ontdekking?
Maarten: ‘Ja hoor. Soms heb je een tegenslag, maar laatst heb ik Honger gelezen van Knut Hamsun, en een jaar geleden De wind in de wilgen van Kenneth Grahame… En eerst las ik bijna voortdurend Moby Dick van Melville en nu lees ik graag Redburn erbij, dat gaat over een jongen die op zijn zestiende gaat varen van New Vork naar Liverpool en terug… Daar herken ik zoveel van mijn eigen jeugd in…’
Eva: ‘Het leven is hard en gemeen.’
Maarten: ‘Ja, dat is waar. Ik heb ook altijd de neiging gehad om me terug te trekken, de wereld te beschouwen vanuit een ivoren toren zonder in te grijpen…
‘Nou ja, ik heb natuurlijk enorm geluk gehad dat ik Eva heb ontmoet, we. kunnen ontzettend goed met elkaar opschieten, en dat duurt nu al zo
ontzettend lang. Ja, die Eva vind ik echt een geschenk uit de hemel…’
Eva lacht.
Maarten: ‘Ja, veel mensen leven toch maar langs elkaar heen. Ik leef mee met de dierenwereld [veertien katten, een hond, een geit, fvd] die jij op
touw hebt gezet en jij leeft mee met mijn verhalen.’
Frank van Dijl
Dit interview met Eva en Maarten Biesheuvel werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 16 april 1987.
Eva Biesheuvel-Gütlich (1938) overleed op 20 november 2018, Maarten Biesheuvel (1939) overleed op 30 juli 2020.