Recensie: Ottessa Moshfegh – De dood in haar handen
Fictie in de werkelijkheid
‘Haar naam was Magda. Niemand zal ooit weten wie haar heeft vermoord. Ik was het niet. Hier ligt haar lichaam.
Maar er lag geen lichaam. Geen bloedvlek. Geen plukje haar verstrikt in de ruwe gevallen takken, geen rode wollen sjaal vochtig van de ochtenddauw die als een slinger de struiken versierde. Het enige was een briefje op de grond, dat ritselde bij mijn voeten in de zachte voorjaarswind. Ik zag het toevallig liggen toen ik met mijn hond Charlie mijn dagelijkse ochtendwandeling in het berkenbos maakte.’
Deze openingsalinea van de roman De dood in haar handen lijkt het begin van een detective. Er is een moord gepleegd. Maar ieder die al eens iets van Moshfegh gelezen heeft, is op haar qui-vive. Zij zet de lezer in haar verhalen graag op het verkeerde been door je het idee te geven dat je weet wat er speelt. Je denkt grip te hebben op haar romanrealiteit, maar is dat wel zo?
Vertellers zijn bij Moshfegh onbetrouwbaar, onsympathiek en bij vlagen weerzinwekkend. Dat was al zo in de verhalenbundel Heimwee naar een andere wereld en in haar roman Mijn jaar van rust en kalmte. Wat zich in de hoofden van de protagonisten afspeelt is belangrijker dan wat hen in de echte wereld overkomt. Ook Vesta Gul leeft een solitair leven en is vervreemd van haar omgeving. Na het overlijden van haar man Walter is ze naar de andere kant van het land verhuisd, met haar hond Charlie. Ze leeft in een klein dorpje dat veel weg heeft van een filmset voor een spannende detective.
Moshfegh geeft ons weinig geestesruimte: we zitten een aantal dagen opgesloten in het hoofd van deze zeventigjarige, excentrieke, eenzelvige dame. We moeten het met haar associatieve hersenspinsels en observaties doen. Ook al vindt zij van zichzelf dat ze niet op haar achterhoofd is gevallen. Vaak mijmert ze over de kracht van haar fantasie, haar vernuft:
De taak van de speurneus was om alle mogelijke werkelijkheden terug te brengen tot één waarheid, een selectieve waarheid. Het betekende niet dat het de enige waarheid was. De echte waarheid bestond alleen in het verleden.
Waar Vesta gepreoccupeerd blijft door het briefje dat ze vond, gaat het voor de lezer al vrij snel niet meer om de vraag of er een moord is gepleegd, maar om het leven van deze vrouw. Wat is er gebeurd dat zij zo afgezonderd woont? Wat was dat voor huwelijk dat ze had met haar man Walter, over wie ze nu weinig liefdevol denkt. Waarom bekommert niemand zich om zo’n oude vrouw die ze niet allemaal meer op een rijtje lijkt te hebben?
Met haar fictie legt Moshfegh de schrijnende waarheid van existentiële eenzaamheid bloot. Wie zich openstelt voor deze detective zonder lijk, zal dankzij Moshfegh zelf gaan graven. Vesta’s vage brij van gedachten wroet lagen los:
Ik had het gevoel dat ik in een droom leefde en dat ik weliswaar geen macht had over mijn brein, maar ik er ook afhankelijk van was omdat ik er de realiteit waarin ik verkeerde mee tevoorschijn toverde. Als het me niet beviel wat ik zag, nam ik dat mezelf kwalijk. Tover iets beters tevoorschijn, zei ik tegen mezelf.
Of deze over ‘de waarheid’:
[…]mensen logen constant. Dat doen we om onze individualiteit te beschermen. Een leugentje af en toe kan geen kwaad. Daardoor blijven de scheidslijnen intact tussen de ene mens en de andere. Uiteraard, sommige relaties vroegen om grotere eerlijkheid dan andere. een echtpaar bijvoorbeeld moest proberen zo oprecht mogelijk tegen elkaar te zijn. Te veel leugens creëren een vertroebelde geest. Maar het was niet zo dat liegen automatisch een teken van schuld was.
Moshfeghs experimentele romans zijn laboratoria die je de reikwijdte van vertelkunst doen ervaren en die je aanzetten tot filosoferen over de vraag hoe fictie en werkelijkheid elkaar voortdurend bespelen. Haar hoofdpersonen wijzen je tijdens het lezen op je eigen onvermogen: hoe lang wil jij meegaan in iemands verhaal als het larmoyant, deprimerend en paranoïde wordt? Hoe ver reikt jouw empathie voor iemand die onnavolgbaar lijkt? Net als haar hoofdpersonen zijn haar romans geen allemansvriendjes, maar wie moeite doet, wie voorbijgaat aan ‘het moerassige midden’ van dit verhaal (hoofdstuk 3) wordt beloond met een gelaagde roman die de fictie in de werkelijkheid onthult. En die je achterlaat met de vraag waarom je je hoofd toch zo graag laat bevolken door personages uit verhalen.
Miriam Piters
Ottessa Moshfegh – De dood in haar handen. Vertaald door Lidwien Biekmann en Tjadine Sthee-man. De Bezige Bij, Amsterdam. 256 blz. € 22,99.