Interview: Yoko Tawada over De laatste kinderen van Tokyo
In het Japan van de toekomst leven Yoshiro en zijn achterkleinzoon Mumei hun dagelijks leven. Er is voedselschaarste, het milieu is zodanig vervuild dat wilde dieren nauwelijks nog voorkomen, en de gezondheid van de jongste generatie gaat hard achteruit, zodanig dat het woord ‘gezond’ uit den boze is geraakt. Mumei kan niet meer lopen, en evolueert langzaam tot een flexibel, letterlijk tandeloos, vogelachtig wezen.
Het is moeilijk om een beschrijving te geven van Yoko Tawada’s (1960) vorig jaar naar het Nederlands vertaalde boek De laatste kinderen van Tokyo zonder een deprimerende en mistroostige indruk te wekken. Toch is dat totaal niet de stemming waarmee het verhaal de lezer achterlaat. Het is eerder troostrijk.
‘Dat hoor ik vaker,’ zegt Tawada. We zitten in een Utrechts appartement met uitzicht op het Domplein dat haar ter beschikking is gesteld door de Universiteit Utrecht in het kader van een residency. ‘Het is een boek over deprimerende dingen, zonder deprimerend te zijn. Ik kan niet goed uitleggen hoe dat komt. Een ding is: schrijven betekent spelen, dansen en denken met woorden. Taal maakt me altijd gelukkig. Het andere: je zou denken dat Mumei ongelukkig moet zijn omdat hij nauwelijks kan bewegen. Maar hij is niet ongelukkig. Hij beweegt op een andere manier, als een octopus. Hij hoeft geen Olympische held te zijn.’
Tawada is geboren in Tokyo, maar woont sinds 2006 in Berlijn. Haar verhalen zijn vaak klein, teder zelfs. ‘Ik ben niet de schrijver die een groot historisch boek zal schrijven over de samenleving, of over Onze Tijd,’ zegt ze, maar tegelijkertijd bevat haar werk vaak scherpe maatschappijkritische boodschappen. Ook haar nieuwste boek gaat in wezen, zij het op de achtergrond, over niets minder dan de toekomst van de mensheid. De met aandacht en liefde beschreven details van het leven van Yoshiro en Mumei wijzen bijna achteloos op een totaal veranderde samenleving. Er is bijvoorbeeld nauwelijks meer plaats voor moderne technologie – telefoons worden niet meer gebruikt. ‘Ik schreef het boek vlak na de kernramp van Fukushima,’ zegt Tawada. ‘Ik zag dat mensen aan de ene kant over de toekomst dachten. Waar gaan we naartoe? Maar aan de andere kant verlangden mensen terug naar de Edo-periode, het premoderne Japan waarin er geen industrie was en geen contact met het buitenland, op Nederland na. Er ontstond een soort regressieve nostalgie voor het verleden.’
Ook taal verandert in Tawada’s Japan. Woorden worden vervangen of uitgebannen. Alles wat buitenlands klinkt is taboe. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het in Japan verboden om Engelse woorden te gebruiken, de taal van de vijand. Vandaag de dag zijn er eerder te veel Engelse woorden in het Japans. Ik heb met dat idee gespeeld. Wat kun je nog doen in het dagelijks leven als je geen Engelse woorden meer mag gebruiken? Het feit dat Japanners over het algemeen slecht Engels spreken zorgt ervoor dat we relatief weinig cultuur importeren: manga, anime, popcultuur – we maken alles zelf. Niet dat het goed is om slecht Engels te spreken, maar het beschermt wel de Japanse cultuur. Ik vind het een interessant idee: het verbieden of juist accepteren van vreemde talen.’
Klimaatverandering
Hoewel bepaalde aspecten van het boek doen denken aan het klimaatdebat – vervuilde natuur, tegenstelling tussen oudere en jongere generaties, wijdverspreide bezorgdheid over de toekomst van de mensheid – dacht Tawada daar niet aan toen ze het schreef. ‘In 2011 was het probleem van kernenergie veel dringender. Ik had niet gedacht dat klimaatverandering zo’n groot thema zo worden als het nu is. Toen ik een klein kind was had men het over luchtvervuiling en voedselvergiftiging, maar klimaat was slechts een van de problemen. Er waren dringender zaken, zoals de vraag of er een Derde Wereldoorlog aan zou komen tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten.’
Nu is klimaat het grootste probleem. ‘Het thema raakt me, maar ik kan op dit moment niet iets schrijven dat iets toevoegt aan de klimaatbeweging. Wel denk ik soms aan de gevaarlijke kant van die beweging. Hitler was vegetariër. Hij gebruikte het idee van dierenrechten om de waarde van mensenrechten te bagatelliseren – een vreemde, gevaarlijke mix van ideeën. Zelf ben ik ook voorstander van dierenrechten, maar tegelijkertijd denk ik: vergeet ik iets belangrijks? Is het op de een of andere manier gevaarlijk om dieren net zo belangrijk te vinden als mensen?’
Dieren met hoofdrol
In het boek krijgt Mumei langzaam dierlijke kenmerken. De grens tussen mens en dier vervaagt. Hij denkt als een octopus en als een vogel. Tawada: ‘Het is mooi en eng tegelijk. Mumei wordt gezien als gehandicapt in vergelijking met andere mensen, maar tegelijkertijd is hij bovenmenselijk, want hij voelt andere dingen. In Aziatische sprookjes komen vaak koninklijke families voor die zeggen dat ze boven het volk staan omdat ze afstammen van dieren. Als ze afstammen van een vogel kunnen ze bijvoorbeeld vliegen. Of als ze afstammen van een vos kunnen ze snel rennen. Ze staan boven gewone mensen omdat ze iets dierlijks in zich hebben. Dat is heel anders dan in westerse literatuur, waar mensen meestal mensen blijven. Soms verandert een of andere kwade geest een mens in een dier, maar dan wil dat dier zo snel mogelijk weer mens worden. Ook zijn er in het westen nauwelijks boeken voor volwassenen waarin dieren de protagonisten zijn, Kafka uitgezonderd.’
In het vorige boek van Tawada dat in het Nederlands uitkwam, Memoires van een ijsbeer, zitten ook dierlijke vertellers: ijsberen die als circusdieren in Rusland, Oost- en West-Duitsland en Canada optreden. ‘In het begin van dat boek weet je nog niet of het verhaal door een mens of een dier verteld wordt. Ik probeer in dat boek de menselijke samenleving te beschouwen vanuit het perspectief van een dier. Hoe ziet de geschiedenis van de Koude Oorlog en het conflict tussen Oost- en West-Europa kennen eruit in de ogen van een ijsbeer? Grenzen zijn onzinnig voor een ijsbeer – die beweegt doorgaans vrij tussen Canada, Denemarken en de Soviet-Unie. Maar als circusdieren hebben ijsberen toch te maken met de menselijke maatschappij. Soms worden ze gebruikt en misbruikt door mensen, en soms zijn ze een stuk vrijer dan wij.’
De verhouding tussen mensen en dieren fascineert Tawada. ‘Er bestaat geen twijfel dat mensen de aarde vernietigen, vervuilen. Geen dier doet dat. Ik vraag me dan ook al van kinds af aan af: zou het niet beter zijn voor de aarde als er geen mensen waren? Maar juist omdat we mensen zijn, zijn we ook niet in staat onszelf te vernietigen. We zijn er en we zullen er altijd zijn. Wat te doen? Ik houd van menselijke dingen als literatuur, muziek, kunst, maar konijnen of bomen hebben daar niks aan. Vanuit het perspectief van de natuur is er geen noodzaak voor mensen.’
Moeten we dan terugevolueren tot (halve) dieren, zoals in De laatste kinderen van Tokyo? ‘Ja!’ roept Tawada. ‘Of we gaan weer leven zoals in de tiende eeuw bijvoorbeeld, toen we nog maar een klein deel van de aarde in beslag namen. Maar dat kan niet.’ Ze denkt even na. ‘Soms stel ik me een wereld voor waarin mensen alleen nog maar leven en communiceren via hun iPhone. Dat zou goed zijn voor de wereld, want dan hebben we geen andere machines meer nodig. En iedereen zou maar één t-shirt en één broek hebben. Ik houd niet van iPhones, maar ze zijn een stuk kleiner dan een vliegtuig.’ Precies het soort gedachtekronkels dat je in Tawada’s boeken steeds zo verfrissend op het verkeerde been zet.
Daan Schneider
Afbeelding: Screenshot Youtube