Recensie: Arthur Schnitzler – De jonge weduwe
Emma, Anna, Hedwig en Berta
Arthur Schnitzler heeft de naam een van de belangrijkste Oostenrijkse schrijvers uit het fin de siècle te zijn. Toch is zijn werk in Nederlandse vertaling tot voor kort betrekkelijk onbekend gebleven. Het is een lacune die oud-televisiemaker, schrijver en kenner van de literatuur van omstreeks 1900 Jef Rademakers ertoe zette om het werk van de Oostenrijker in het Nederlands te vertalen. Daarbij weerstaat hij gelukkig de aanvechting om er dan ook maar meteen populair 21ste-eeuws Nederlands van te maken. Hij probeert de taal, de tijd, ja zelfs de interpunctie van Schnitzler zo dicht mogelijk te benaderen. En dat gaat hem bijzonder goed af.
Zo ook in De jonge weduwe, Schnitzlers eerste roman na eerder toneelwerk en korte verhalen. Je mag Frau Berta Garlan, zoals de titel in het Duits luidt, een van de eerste Duitstalige psychologische romans noemen en ook een van de eerste manifestaties van de aanzet tot een soort van stream of consciousness in die taal. De jonge weduwe in kwestie, Berta Garlan (waarom kunnen Nederlanders over het algemeen erg goed vertalen, maar gaan de titels steeds de mist in? Altijd weer banaal, oppervlakkig en inwisselbaar. Het boek is in 1918 nota bene al een keer vertaald als Mevrouw Bertha Garlan. Niks mis mee, lijkt me), goed, Berta Garlan dus, is bij aanvang van de roman al drie jaar weduwe, na een huwelijk van eveneens drie jaar. Haar man was een stuk ouder, maar Berta is nog steeds een aantrekkelijke jonge moeder van een zoontje en leidt een doodsaai leven in een doodsaaie provinciestad. Tot haar 26ste woonde ze in Wenen, maar haar gedroomde leven met een studiegenoot van het conservatorium is door haar vader geblokkeerd. Die studiegenoot, Emil Lindbach, is inmiddels een gevierd violist, terwijl Berta in haar levensonderhoud voorziet met het geven van pianolessen aan verwende kinderen uit welgestelde families.
Als Berta in de krant leest dat Emil een Spaanse onderscheiding gekregen heeft, stuurt ze hem een felicitatie, vooral met de bedoeling het contact tussen hen nieuw leven in te blazen. Ze spreekt met hem af in de zaal met Hollandse Meesters in het Kunsthistorisch Museum. Maar naarmate het moment van de geplande ontmoeting nadert, slaat de twijfel toe:
Nee, het is echt niet mogelijk dat zij haar hele leven in dat kleine stadje doorbrengt, – over afzienbare tijd moet ze naar Wenen! Ja, en ook als zij hier bezuinigen moet, en – en … Vergeefs probeert ze de vermetele gedachten die haar nu bestormen terug te dringen … Als Emil haar leuk vindt, als hij haar weer … als hij nog steeds van haar houdt … als hij haar als vrouw zou willen – ? Als ze nu maar een beetje verstandig is, als zij zich niet laat gaan, als ze hem aan de leiband weet te krijgen – Ze schaamt zich een beetje dat ze zo sluw is … maar is het dan zo erg dat ze daaraan denkt; ze houdt toch van hem? Ze heeft immers nooit van een ander gehouden? En geeft de hele toon van zijn brief haar niet het recht zo te denken? En nu zij bedenkt, dat zij hem, op wie al deze verwachtingen gericht zijn, over enige minuten tegemoet zal treden, duizelt het haar voor de ogen. Ze staat op, ze wankelt bijna.
[…]
Nog éénmaal gaat het als een vlijmende angst door haar heen: – als hij niet komt? Maar hoe het ook zij: deze keer zal zij Wenen niet verlaten, zonder hem gezien te hebben. Zou het zelfs niet beter zijn als hij vandaag niet kwam? Zij is nu zo in de war … als zij eens iets doms of onhandigs uitkraamde …? Van het volgende ogenblik hangt zo veel af – misschien haar hele toekomst …
Schnitzler maakt ons deelgenoot van de gedachten, verlangens en fantasieën van een vrouw, die voor de gemiddelde negentiende-eeuwer onbestaanbaar en schokkend waren. Natuurlijk, Emma Bovary en Anna Sergejevna waren Berta voorgegaan, Hedwig Marga de Fontayne was een literaire jaargenote. Ook Madame Bovary als De dame met het hondje en Van de koele meren des doods brachten de nodige reuring te weeg, met name bij bovengemiddeld geschoolde, maar burgerlijke literatuurlezers. Het was er de tijd naar. Seksuele verlangens bestonden alleen bij mannen, en dan nog alleen in de echtelijke sponde of anders stiekem. De literatuur en de psychologie van die tijd hebben wat dat betreft baanbrekend werk verricht.
Sigmund Freud was een groot bewonderaar van Schnitzler in wie hij een duidelijke geestverwant herkende. Beiden waren arts (net als Tsjechov en Van Eeden, terwijl ook Flaubert in een artsengezin opgroeide), maar hoewel ze op een boogscheut van elkaar woonden, hebben ze slechts sporadisch contact gehad. De wederzijdse bewondering was er niet minder om.
Ook literair gezien was Schnitzler een vernieuwer. Net als zijn generatiegenoot Anton Tsjechov schoof hij tamelijk resoluut bepaalde literaire conventies terzijde. De in de negentiende eeuw aarzelend ontwikkelde personale verteller kwam in het fin de siècle tot volle bloei en ook het tegenwoordig algemeen geaccepteerde open einde (destijds Lev Tolstoj nog een gruwel) deed zijn intrede.
De jonge weduwe is mede dankzij de uitstekende vertaling van Rademakers, een boek dat niet alleen volhardende Couperuslezers zal behagen. Het is een klein literair-historisch monument, een roman die de literatuur én de tijdgeest van die breekbare belle epoche treffend vertegenwoordigt. De inspanning van de vertaler en de uitgever om meer van Schnitzler voor een Nederlands publiek te ontsluiten, verdient dan ook alle lof.
Jan de Jong
Arthur Schnitzler – De jonge weduwe. Vertaald door Jef Rademakers. Borgerhoff & Lamberigts, Gent. 224 blz. € 21,99.