Recensie: Simon Vestdijk – De vuuraanbidders
De buik van die jongen
Toen in 1609 de strijd met Spanje tijdelijk werd gestaakt, ontstond in Nederland een groot theologisch conflict over de ‘vrije wil’. Twee partijen stonden hierbij lijnrecht tegenover elkaar. Aan de ene kant de remonstranten, die van mening waren dat de mens door een goed leven te leiden in de hemel kon komen. De contraremonstranten waren daarentegen van mening dat het lot van de mens al bij de geboorte door God was bepaald (de zogenaamde predestinatie). Ook politici kozen partij, waaronder prins Maurits en Oldenbarnevelt, zodat het Twaalfjarig Bestand met Spanje uitliep op een binnenlands drama. Gerard Criellaert, de hoofdpersoon (en verteller) van de roman De vuuraanbidders van Simon Vestdijk, groeit op in Leiden tijdens het bestand. In zijn ouderlijk huis heerst de contrareformatie, vooral door toedoen van zijn strenggelovige vader, een timmerman. In zijn jeugd denkt Gerard hier verder niet veel over na, hij is meer geïnteresseerd in meisjes. Zijn vader wil graag dat hij soldaat wordt en daarom volgt Gerard een opleiding tot ingenieur, zodat hij later vestingwerken kan ontwerpen. Sinds zijn vader hem heeft verteld over de ‘vuurschepen’ van Gianibelli, die gebruikt zijn bij het beleg van Antwerpen, is hij echter meer geïnteresseerd in het werk van een vuurwerker, ‘de enige, die zijn aanslagen tot op de seconde vooruit vermocht te berekenen, evenals God.’
Als levende wezens zag ik ze een brede stroom afdrijven, zichzelf besturend, verstandig uitwijkend voor hinderpalen. […] en droomde over de oorlog, waarin ik wellicht eens een rol zou mogen vervullen, vestingwallen opwerpend […]. En steeds dacht ik dan aan de vuurschepen van Gianibelli, die voor mij al het romantische van de krijgsvoering samenvatten: de wiskundig bediende vuurschepen, dood en verderf zaaiend op bevel van een zachtjes tikkend vuurwerk.
In het eerste deel van de roman, dat zich geheel in Leiden afspeelt, geeft Vestdijk een schitterend beeld van de godsdienstige tweedeling in de stad, waarbij de onderlinge animositeit steeds groter wordt. Gerard doet mee aan het molesteren van Remonstranten, maar als hij op een avond de ramen ingooit bij dominee Valmaer, leert hij diens dochter Deliana kennen. Prompt wordt hij verliefd en komt daarmee in een moeilijk parket: hij kan immers onmogelijk omgang hebben met Remonstranten. Maar hij wil Deliana niet loslaten. Bovendien begint hij na gesprekken met haar vader te twijfelen aan de predestinatie, waarvan hij de onmogelijkheid steeds meer gaat inzien. Hij zet een intrige op, waarbij hij zowel loyaal kan blijven aan zijn beminde (inmiddels zijn verloofde) en toch zijn oude calvinistische vrienden niet af hoeft te vallen. Deze opzet mislukt echter faliekant. In zijn eigen familie zijn er ondertussen ook strubbelingen: zijn zuster Lysbet gaat er van door met een schilder. Het valt op hoe zorgvuldig Vestdijk de lijnen van het verhaal uitzet. Spectaculair is de zorgvuldigheid waarmee hij de sfeer in Leiden in deze periode heeft geschetst en aan weet te geven hoe de godsdienstige opvattingen de stad verscheuren. Daarbij vergeet hij niet het verhaal met de meest sprekende details te stofferen, zoals blijkt uit zijn beschrijving van de eerste ontmoeting van Gerard met Reindert, de broer van Deliana.
Veinzend mij niet te zien, liep hij schuin over de tegelvloer naar de tegenoverstaande boekenkast, met kleine pasjes, licht gebogen in de met zilveren gespen getooide knieën: telkens met één voet in een van de grote, vierkante, donkerblauwe of witte tegels, zodat het de schijn had alsof zich een schaakstuk over het bord voortbewoog, onzeker van de plaats waar het zou worden neergezet.
Nadat Deliana de verloving naar aanleiding van zijn mislukte intrige heeft verbroken, vertrekt Gerard naar Duitsland en sluit zich aan bij het protestantse leger dat vecht –de Dertigjarige oorlog is net begonnen – tegen de Habsburgse keizer. Na enige omzwervingen komt Gerard terecht in Heidelberg, waar hij ingeschakeld wordt bij de versterking van de stad. Hij wordt ondergebracht in Hotel Zum Goldenen Bockshorn, waar hij zijn zuster Lysbet terug ziet, die er samenleeft met de rijke avonturier Louis de Romanesque. Hoewel hij zijn vader beloofd heeft wraak te nemen op de verleider van zijn zuster, komt hij juist onder zijn invloed. In dit tweede deel van de roman lopen twee verhaallijnen naast elkaar: de positie die Gerard in moet nemen ten opzichte van zijn zuster en zijn militaire avonturen. Vestdijk laat goed zien dat Gerard eigenlijk te goed van vertrouwen is en in zeker opzicht argeloos is. Was hij wat meer achterdochtig of beschikte hij over wat meer mensenkennis, dan zou hij wellicht niets steeds bedrogen uitkomen. Tegelijkertijd is hij een ideale verteller omdat hij zich steeds verbaasd over de manier waarop autoriteiten, militairen en de inwoners van de stad onder druk van de omstandigheden steeds radicaler worden. Het hotelleven, waar ’s avonds tijdens het diner jonge jongens oudere militairen vermaken, wordt ook heel levendig en geamuseerd beschreven. Dit is echter maar een luchtig intermezzo want Vestdijk geeft vooral een indringend beeld van de oorlog, waarbij elke menselijkheid verdwenen is. Op de terugreis uit Heidelberg maakt Gerard de meest gruwelijke taferelen mee. Zo spreekt hij ook een vrouw die krankzinnig is geworden nadat haar kleinzoon door soldaten is gespietst. Voor Gerard heeft deze ontmoeting grote gevolgen.
Terwijl wij ons van Wiesloch verwijderden, langs velden en wijngaarden, die geen naam meer droegen dan die van de woestenij, deed ik plotseling de ontdekking, dat ik niet meer in God geloofde. Ik was zo zeker van mijn zaak alsof ik een goddelijke ingeving had gehad. God bestond niet. Wij hadden ons steeds vergist in Leiden. Om dit te bewijzen was een reeks verpletterende argumenten niet eens nodig – de buik van die jongen, waar de houten spies was uitgekomen, volstond. Indien God nog een grein macht bezat, had Hij dit moeten verhinderen. En een God zonder macht was minder dan een drogbeeld, door drogredenen in stand gehouden. Dat ik dit nooit eerder had begrepen!
In het derde deel van de roman keert Gerard met zijn zuster terug in Leiden. Omdat hij de verleider van Lysbet heeft uitgeschakeld, verwacht hij dat zijn vader haar weer in genade zal aannemen. Maar de koppige Contraremonstrant is weinig vergevingsgezind. Gerard treft ondertussen de broer van Deliana en zij sluiten een verbond: Reindert zal zorgen dat het contact van Gerard met Deliana wordt hersteld, Gerard zal een goed woordje voor Reindert doen bij zijn zuster. Zo kabbelt zijn leven in Leiden een tijdje voort, Gerard trouwt met Deliana en ze krijgen een dochter. Maar de conflicten uit het verleden blijven hem achtervolgen. Criellaert Senior blijft onverzoenlijk. Lysbet blijkt door haar verblijf in het buitenland veel zwaarder getraumatiseerd te zijn dat Gerard zich realiseert. Als de broer van Deliana dan ook nog wraak neemt op de schout, stort de gehele façade in en moet Gerard de stad ontvluchten. De apotheose van de roman wordt door Vestdijk geweldig goed uitgewerkt, zelfs op de spannendste momenten blijft hij zorgvuldig en ongehaast schrijven.
De vuuraanbidders is een uiterst ambitieuze roman, waarin Vestdijk zowel de politieke als de godsdienstige situatie in de periode 1619-1625 op superieure wijze tot leven brengt. Hij heeft een heel interessante hoofdpersoon gekozen, die niet alleen slachtoffer maar ook katalysator is. Het resultaat is een meeslepende roman, zowel wat psychologie als stoffering betreft. Steeds plaatst Vestdijk Gerard in een situatie die boeit en overtuigt. De stijl blijft levendig door puntige beschrijvingen als: ‘Voor ooggetuigen is iedere veldslag een vrij verwarde zaak.’ Of: ‘En dan steeds geplaagd te worden met de zonde! Zonde van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Hoe is jou dat eigenlijk bekomen, Gerard, dit zondedieet?’ Het boek is wel héél uitgebreid, maar de spanning lijdt hier niet onder, er zijn geen inzinkingen in het verhaal.
De gevoeligheid van Gerard vormt de rode draad van het boek. Hij wil een keiharde soldaat zijn, die alle geweld zonder meer accepteert, in werkelijkheid is hij een gevoelsmens. Vestdijk laat dit vooral goed zien in de veranderde houding van Gerard ten opzichte van God. In het eerste deel stelt hij van zichzelf vast: ‘Ik was Contraremonstrant, zodra ik over God nadacht, Remonstrant daarentegen in de grote dingen van het gemoed, buiten ieder geloofsstuk om.’ Uiteindelijk concludeert Gerard dat God ‘een blinde, toornige macht’ is.
En alleen een dwaas kan iets aanbidden, waar hij werkelijk niets van begrijpt; de dominees menen van God toch altijd nog te weten, dat Hij die en die geboden heeft uitgevaardigd, dat Hij de Schrift heeft geïnspireerd, dat Hij mensen heeft verdoemd. Dan houd ik mij maar aan het Vuur om te aanbidden; dit ken en begrijp ik, het is mijn vak het te kennen en te begrijpen. Van het Vuur kan niemand zeggen, dat het niet bestaat. Zijn hogepriesters zijn geen bedriegers.
Doeke Sijens
Simon Vestdijk – De vuuraanbidders (1947) – winnaar van de P.C. Hooftprijs 1950 – is opgenomen in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) en als boek uitsluitend antiquarisch te koop.
(afbeelding: Adriaen van de Venne, De zielenvisserij, 1614. Rijksmuseum. Publiek Domein)