Recensie: Soseki Natsume – De poort
Bericht uit het Tokio van het fin de siècle
Naar eigen zeggen is de tot uitgeverij ontpopte literaire website Karakters van plan om jaarlijks drie ‘ondergesneeuwde klassiekers’ een tweede kans te geven, en wie zou daar iets op tegen kunnen hebben. Soseki Natsume (1867-1916) mocht de spits afbijten met De poort, een van zijn bekendste romans in een nieuwe vertaling van Luk van Haute, die eerder al ander werk van Natsume onder handen nam, maar bijvoorbeeld ook Murakami en Yoko Tawada. Het is een goede zaak dat Van Haute rechtstreeks uit het Japans vertaalt – vroeger verschenen er vaak ‘tussenvertalingen’ uit het Engels – en als ambassadeur van de literatuur van het land van de rijzende zon optreedt. De literatuurliefhebber die wel interesse heeft, maar voor wie Japan nog een grote onbekende is, kan wel een ervaren gids gebruiken.
Nu is Soseki Natsume natuurlijk niet de minste: onder meer Murakami is een groot bewonderaar en tot enige jaren geleden sierde zijn portret nog het bankbriefje van 1000 yen. De poort draait rond Sosuke, een lage Japanse rijksambtenaar die rond 1900 met zijn vrouw Oyone is neergestreken in wat toen nog een buitenwijk van Tokio was. Hij wordt geplaagd door allerlei besognes en geldproblemen, die onder meer verband houden met onenigheid over wie de kosten voor de studie van Sosuke’s jongere broer Koroku moet dragen. Van een echte familieruzie is er geen sprake, wel van uiterst beschaafd geformuleerde spanningen met zijn tante.
Maar er is nog iets wat meespeelt op de achtergrond: het onvrijwillig kinderloze huwelijk van Sosuke en Oyone laat zich kenmerken door geladen stiltes en doorgaans onuitgesproken verdriet:
Hij en zijn vrouw stonden iedere ochtend op rond de tijd dat de dauw glinsterde en zagen de stralende zon boven de dakrand. ’s Avonds zaten ze, lange schaduwen afwerpend, elk aan een kant van de lamp met een voet van donkerrode bamboe. Niet zelden stokte hun conversatie en viel er een stilte, alleen de slinger van de klok was nog hoorbaar.
Het contrast met het leven van Sosuke’s huisbaas meneer Sakai, die welgesteld is en meerdere kinderen heeft, kan haast niet groter zijn:
Ze kregen allerminst het gevoel dat ze elkaar moe werden of dat er iets ontbrak, maar er was wel een latent aanwezige, gedempte grief, dat het leven dat ze wederzijds hadden aanvaard arm was aan inhoudelijke prikkels.
Zou het aan de tijdsgeest liggen, of was Natsume door zijn kennis van het Engels – hij studeerde een tijdje in Groot-Brittannië – goed bekend met de Europese literatuur? Feit is dat hij toch wat overeenkomsten vertoont met de Europese fin-de-siècleliteratuur. Niet dat hij de neiging had om alles te esthetiseren, zoals pakweg Oscar Wilde of Joris-Karl Huysmans, want zijn personages zijn veeleer nuchtere types. Geen ‘kunst om de kunst’ bij Natsume dus, maar het spleen – zeg maar een moeilijk te duiden gevoel van onbehagen – waaronder de protagonist Sosuke gebukt gaat, is wel herkenbaar. Sosuke lijkt wel een sluimerende orkaan, een man die uiterlijk onaangedaan overkomt, maar innerlijk wordt verteerd door weemoed:
Al jarenlang ademde hij de lucht van Tokio in. Niet alleen dat, iedere werkdag, op weg naar en van kantoor, nam hij gewoontegetrouw de tram en passeerde zo tweemaal daags door de bruisende buurten. Maar omdat zijn lichaam en geest geen rust kenden, gebeurden die passages altijd onaandachtig. Daardoor drong het besef dat hij zelf in die bruisende stad leefde de laatste tijd niet eens meer tot hem door. Doorgaans had hij het natuurlijk te druk om daar over in te zitten, maar één keer in de week kwam die vrije dag en kreeg hij de gelegenheid zich te ontspannen, waarbij zijn alledaagse leven hem plotseling jachtig en oppervlakkig ging lijken.
De leeservaring leert dat zo’n gekweld personage meestal na verloop van tijd op zoek gaat naar een catharsis, bijvoorbeeld door zijn toevlucht te zoeken tot religie. Zo ook bij Natsume: een sleutelpassage in dit boek is het verblijf van Sosuke in een zenklooster, waar hij in gesprek gaat met monnik Gido en ook even de roshi – een soort zenmeester en ‘abt’ van het heiligdom – te spreken krijgt. Niet dat het veel uithaalt, want verlichting zit er niet in voor Sosuke, die er allesbehalve in slaagt om rust te vinden in meditatie:
De onrust in zijn binnenste was als een harde knoedel die onverteerd op zijn maag lag. Hij deed weer een wierookstokje branden en nam zijn zithouding aan. Zo tot ’s avonds blijven zitten, lukte echter niet. Ik moet met een oplossing voor de dag komen, om het even wat, bedacht hij weliswaar, maar uiteindelijk kon hij het niet meer opbrengen en was het enige wat hem nog bezighield: kwam Gido maar alvast door het heiligdom gelopen om me te laten weten dat het tijd is voor het avondeten.
Het valt dus ook op dat Natsume’s werk veel minder vreemd overkomt dan de bizarre wereld van Murakami: afgezien van wat Japanse realia en sociale gewoonten doet deze roman in feite niet zo exotisch aan en staat hij relatief dicht bij de westerse leefwereld. De in dit boek verwoorde, diepmenselijke gedachten en emoties zijn per slot van rekening vrij universeel. Deze intrigerende roman van Natsume is dus ook buitengewoon helder en herkenbaar. Getuige daarvan de suggestieve slotpassage van dit niet te missen boek:
Oyone keek naar het schitterende zonlicht op het glas van de shoji’s en zei: ‘We mogen echt blij zijn. Eindelijk is het lente.’ Haar gezicht fleurde helemaal op.
Sosuke ging naar de veranda en terwijl hij zijn lange nagels knipte, antwoordde hij: ‘Ja maar voor je het weet wordt het weer winter, hoor.’ Zonder op te kijken liet hij de schaar zijn werk doen.
Daan Pieters
Soseki Natsume – De poort. Uit het Japans vertaald en van een nawoord voorzien door Luk Van Haute. Karakters, Antwerpen. 328 blz. € 22,50.