Op Kamtsjatka

In welk jaar Verdwijnende aarde speelt, wordt nergens duidelijk. Wel in welke maand en ook waar: namelijk op Kamtsjatka, een Siberisch schiereiland van wel meer dan duizend kilometer lengte. De Amerikaanse schrijfster Julia Phillips (Montclair, New Jersey) laat haar debuutroman zich afspelen op voor haar onbekend terrein – en overigens ook op voor ons Europeanen onbekend terrein. Kamtsjatka, zich uitstrekkend tussen de Beringzee en de Zee van Ochotsk, is tamelijk onherbergzaam en wordt heen en weer geslingerd tussen het moderne leven en eeuwenoude tradities. De hoofdstad Petropavlovsk is een moderne stad, te midden van steden en dorpen waar de inheemse bevolking van oudsher zich in leven houdt met visserij en het houden van rendieren.

In augustus verdwijnen in Petropavlovsk op klaarlichte dag twee jonge meisjes. Een man lokt ze in zijn auto en ontvoert ze. Natuurlijk ontstaat er onrust in de gemeenschap; het heeft effect op ieders veiligheidsgevoel – in het bijzonder (jonge) vrouwen. Tegen deze achtergrond portretteert Phillips in elke na augustus opvolgende maand een vrouwelijke inwoner van Petropavlovsk. Doordat de losse verhalen op zichzelf staan lijkt Verdwijnende aarde vooral een roman in korte verhalen. En die korte verhalen zijn bijzonder goed geschreven. Je leeft mee met vrouwen die bij hun man weg zijn, die zich ergeren aan hun nieuwe vriend, die hun hond liever hebben dan hun man; een vrouw van wie een dochter ook is verdwenen, of de vrouw die niet door de autoriteiten geloofd wordt dat ze de meisjes bij een witte man in een blinkende zwarte SUV heeft zien stappen. De zelfstandig te lezen verhalen – met steeds de verdwenen meisjes ergens op de achtergrond – maken wel van Kamtsjatka het hoofdpersonage van het boek. Misschien is dat weinig aansprekend, maar Phillips weet dit zo te keren dat gaandeweg personages uit eerdere verhalen dan toch zijdelings voorkomen in de volgende verhalen. Het zijn de contouren van een ragfijn netwerk, van familierelaties, kennissen en streekgenoten.

De een na laatste maand van het jaar dat na augustus verlopen is, gunt Phillips aan Marina Aleksandrovna, de moeder van de verdwenen meisjes, met een afschuwelijk schuldgevoel bungelend tussen hoop en vrees – maar dat sprankje hoop is er nog wel. In een telefoongesprek met haar ex-man bespreekt ze de kans dat de meisjes nog leven:

‘Want ik denk dat we het zouden weten. Ik denk dat we het zouden voelen. Iets anders. Een definitievere afwezigheid.’

Of Marina Aleksandrovna gelijk krijgt, ontvouwt Julia Phillips in de twaalfde maand. Door een samenloop van personages en omstandigheden, gemeengoed in een werk van fictie, belandt zij bij een witgeverfd huis met gesloten luiken aan een verlaten weg:

Op de ongeplaveide oprit stond een zwarte SUV, glanzend als steenkool onder de verduisterde wolken.

Verdwijnende aarde is een goed geschreven roman, die aanvankelijk fragmentarisch is en derhalve de leeslust weinig stimuleert, maar die de lezer ten slotte wel beloont. Volgens de ronkende flaptekst is Julia Phillips door haar debuutroman in één klap bestempeld tot grote, nieuwe literaire belofte. Dat valt nog te bezien – er zijn er immers zovelen die om aandacht vechten – maar als talentvol kan ze zeker beschouwd worden.

Wiebren Rijkeboer

Julia Phillips – Verdwijnende aarde. Vertaald door Els de Roon Hertoge en Annelies de hertogh. Meulenhoff, Amsterdam. 330 blz. € 22,99.