Recensie: Gustave van de Woestyne – Karel en ik. Memento
Een aantrekkelijke mix van feit en fictie
Door de geschiedenis heen hebben beeldend kunstenaars vaak geleden onder het stigma betrekkelijk ongeletterd te zijn. Nog in de twintigste eeuw had bijvoorbeeld Menno ter Braak zo zijn reserves bij deze lieden met een beroep waar je vuile handen van kreeg. Maar de vooroordelen zijn veel ouder. Schilder Carel van Mander (1548-1606) had tal van goede redenen om in 1604 zijn Schilder-Boeck te publiceren, maar een ervan was een emancipatoire: hij wilde aantonen dat hij op geen enkel vlak onderdeed voor de intellectuelen van zijn tijd. En terecht. Maar zijns ondanks is het neerkijken daarna niet gestopt. Zo heeft het tot een eind in de twintigste eeuw geduurd voordat de literaire waarde van de brieven van Vincent van Gogh (1853-1890) alom werd erkend. Terwijl we die brieven tegenwoordig toch vrij algemeen tot de literaire hoogtepunten van de negentiende eeuw rekenen. Ook het Memento van Gustave van de Woestyne (1881-1947) is tamelijk bijzondere lectuur. Hij was kunstschilder én de jongere broer van schrijver Karel van de Woestijne (1878-1929). De verschillend gespelde achternaam komt voor rekening van Karel; die schreef zijn naam in afwijking van de correcte familienaam met ‘ij’.
Gustave begon aan zijn Memento enkele jaren na de dood van Karel, kennelijk met de bedoeling om de herinnering aan zijn broer vast te leggen. Deel 1 begint bij de geboorte van Karel en ondanks de titel van het laatste deel (‘Memento van april 1904 tot oogst 1929’) stoppen de memoires in 1919. Het is niet echt de bedoeling om Memento als biografie van het leven van Karel van de Woestijne te lezen; daarvoor ontbreekt het de tekst aan nauwkeurigheid en volledigheid. Bovendien heeft Gustave ter wille van een goed verhaal zijn verbeelding van tijd tot tijd de vrije loop gelaten. Zo verkondigt hij de mare dat Karel bij zijn geboorte bovengemiddeld lang en zwaar zou zijn geweest, terwijl de schrijver zijn hele leven juist relatief klein en iel van gestalte was. Ook de (uiterst korte!) tijd die Gustave zelf als aspirant monnik bij de Benedictijnen doorbracht is in het Memento veranderd in een periode van culturele reizen naar Holland en Frankrijk.
Maar dat geeft allemaal niet voor wie bereid is de tekst om zijn humor, zijn vlotte verteltrant en vooral zijn unieke en fraaie taalgebruik ter verstrooiing te lezen. Ter illustratie een passage waarin de soepele literaire productie van broer Karel naar voren komt:
’s Anderendaags zijn we heel vroeg opgestaan en hebben langs de vijver een grote wandeling gemaakt. Toen we thuis kwamen was Karel aan een hoekje van de tafel aan het schrijven. We spraken heel veel en luide, er werd veel gerucht gemaakt door mij, door mijn schoonzuster en door de kleine Paul, en het was precies dat Karel het niet hoorde…… hij schreef maar altijd voort, en zelfs mengde hij zich tijd van tijd eens in ons gesprek, en lachte hij met ons mede. ‘Voilà,’ zegde hij, ‘’t is gedaan.’ Hij overlas eens wat hij geschreven had, stak het in een enveloppe en vroeg me of ik met hem medeging….. We namen de tram électrique en reden naar Brussel, want het gedicht moest per expres opgestuurd worden. Ik vroeg hem wat hij geschreven had en hij antwoordde mij dat het een gedicht was. Dat wist ik ook, want ik had het hem zien schrijven… maar ik wilde weten wat er in dat gedicht stond. Hij ging in zijn zak en nam er de enveloppe uit met het gedicht erin, en opeens kwam er een rukwind op (we stonden op den achterplatform van de tram) en de enveloppe met het gedicht vloog weg met de felle wind. We waren ongelukkiglijk op een brug…… het gedicht viel in het water en zonk voor onze ogen. Ik bezag Karel en hij bezag mij. Ik zegde: ‘’t Is vervelend.’ Hij antwoordde: ‘’t Is niets, ik zal een ander maken als ik te huis kom…’ We zijn aan de Noordstatie afgestapt, zijn in Café des Boulevards binnengegaan en hebben er een Amer Picon gedronken. Om twaalf uur waren we terug te Boschvoorde en Karel zette zich op dezelfde plaats, op de hoek van de tafel, en schreef er dadelijk een ander gedicht, te midden van het gerucht dat er gemaakt werd.
Dezelfde dag heeft hij nog een fameus lang artikel geschreven voor de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ en we hebben niet nagelaten veel gerucht te maken.
Hoe waar of onwaar de individuele anekdotes ook moge zijn, het Memento geeft wel een bijzonder mooi tijdsbeeld, alsook een beeld van familieverhoudingen in het algemeen – en die van de Van de Woestynes in het bijzonder – in het culturele milieu van Vlaanderen in het fin de siècle. Zonder nu Gustave van de Woesteyne meteen naar het literaire niveau van zijn broer te schrijven, of naar dat van andere schilder/schrijvers zoals Vincent van Gogh, mogen we hem toch zeker waarderen als de schepper van een uniek (pseudo-)historisch document dat de lezer zowel verstrooit als verrijkt.
Het Memento verscheen voor het eerst in boekvorm in 1979 met als (commercieel geïnspireerde) titel Karel en ik. In de nieuwe, geannoteerde uitgave is deze titel omwille van de herkenbaarheid gehandhaafd, al is ‘memento’ wel in de ondertitel toegevoegd. De tekstbezorgers hebben bovendien in een uitgebreid en verhelderend nawoord geprobeerd feit en fictie in de herinneringen van Gustave van de Woestyne te ontrafelen en waar mogelijk te duiden
Jan de Jong
Gustave van de Woestyne – Karel en ik. Memento. Tekstbezorging en commentaar door Johan De Smet, Leo Jansen, Peter Theunynck en Hans Vandevoorde. Davidsfonds, Antwerpen. 304 blz. € 22,50.