Recensie: Julia Blackburn – De vrouw die van Picasso bleef houden
Een vrouw als geheim
Door personages naar voren of achteren te schuiven, verandert het perspectief van de kijker. Picasso, de schildericoon met het grote ego, dringt zich gemakkelijk op de voorgrond, maar Julia Blackburn kiest in haar bundel prozagedichten De vrouw die van Picasso bleef houden voor Marie-Thérèse Walter als persoon op de voorgrond, waarmee Picasso, hoe imposant ook, nu eens de tweede viool speelt.
Over de vrouwen dan wel muzen van de grote beeldend kunstenaar Pablo Picasso is al veel gezegd en geschreven. Maar veelal als afgeleide. Julia Blackburn, auteur van zowel fictie- als non-fictieboeken, waaronder Lied van de tijd, het fascinerende, deels autobiografische onderzoek naar het in de Noordzee verdwenen Doggerland, verplaatste zich voor deze 42 gedichten in de vrouw die als zeventienjarige de toen al 46-jarige Picasso leerde kennen. Hij was getrouwd, beroemd en bovendien in staat om om het even wie aan zich te binden, al wist zij nog niets van hem en zijn reputatie.
Na een korte intro, waarin Blackburn haar vondst gedenkt over Marie-Thérèse in de eerste persoon te kunnen schrijven, schetst ze Picasso’s overrompelingseffect op de jonge vrouw – ‘Hij zei me te hebben gezien als schilderij’ – en daarna zijn methode om de eigen importantie te onderstrepen:
Hij nam me mee naar een boekwinkel
waar hij in de etalage lag
op de omslag van een boek
geschreven in het Japans
Ik lachte.
In veel van de opgenomen gedichten klinkt het verschil in leeftijd, positie en levenservaring door. Van MeToo was nog geen sprake. ‘Gedachteloos neem je alles van hem aan’. Dat Marie-Thérèse nooit via de voordeur bij Picasso thuis komt, waar zijn echtgenote in kostbare stukken van Coco Chanel gekleed gaat en de beau monde wordt gefêteerd, laat haar rol als ‘bijvrouw’ uitkomen. Niet minder valt er te leren dat Picasso zijn eigen gang gaat, alles bepaalt:
Ik was een geheim
dat werd meegesmokkeld
naar het atelier op de bovenverdieping:
een ravage van verf en schilderijen,
stof en troep en wanorde,
waar niemand hem zonder afspraak
mocht storen.
Toch weet Blackburn dat de jonge vrouw anders is dan de andere vrouwen in Picasso’s entourage. Niet graag zou ze tot zijn openlijke kring van kunstzinnige vrienden behoren: ‘Soms stelde ik een lijst op/met hun namen/en door de vrijheid die ik dan proefde/voelde ik me beter, meer mezelf.’
In enkele gedichten – alle even sober getoonzet als toegankelijk en op een vergelijkbare manier geïllustreerd met kleine, droedelachtige tekeningetjes van Jeffrey Fisher, figureren de andere vrouwen, van wie ze weet had. Je leest ook van de cadeaus, die de band moeten onderhouden en over echtgenote Olga, die haar alleen leerde kennen in de vorm van schilderijen, waarop ze naakt staat afgebeeld. In zekere zin is dit vrouwenleven ook een lied van de tijd, om de eerdere Blackburn-titel nog maar eens te gebruiken. Marie-Thérèse laat en doet wat er van haar verwacht wordt: ‘Maar ik leefde in de tijd waarin ik was geboren/en ik hield me stil/en schikte me/in alles.’
De groeiende belangstelling van Picasso voor hun beider dochter Maya, niet alleen als kind, maar ook als ‘nieuwe vrouw’ en Maya’s latere afstand tot haar vader, schilderen het Picasso-verhaal nu eens vanuit het vrouwelijk perspectief, uitmondend in de vraag wat de relatie nu werkelijk waard is geweest: ‘Of gaf hij alleen/om de kunst/die de vorm/van mij kreeg?’
Kleine proza-gedichten blijken wonderwel goed te gebruiken om een veelkantig levensverhaal in brokjes te vertellen. Heel verrassend of spannend wordt het echter nergens, al zou dat bij een ongetwijfeld stomende seksuele relatie als die met Picasso zo maar hebben gekund, daarvoor is het allemaal te netjes, haast braaf, opgetekend.
Gepubliceerd biografisch materiaal vormt steeds de basis, maar de vrouw is tot denkende en voelende persoon gemodelleerd naar de verbeelding van Julia Blackburn, zo ook Picasso. ‘Er zijn bijvoorbeeld geen aanwijzingen’, schrijft ze in de aantekening achterin, ‘dat Picasso zijn pik piz noemde, naar het Spaanse woord voor ‘potlood’, zoals in het zesde gedicht, ‘Potlood’, voorkomt. ‘Die gebruik ik voor mijn werk,’ zei hij.’ En daarmee hebben we het meest gewaagde fragment van deze bundel ook wel gehad.
Ook de kunsthistorische betekenis van Marie-Thérèse, die haar hele leven, tot aan Picasso’s dood op zijn 91ste, bij hem bleef en vrij kort daarna zelfmoord pleegde, is onmiskenbaar, zo blijkt uit het laatste fragment. Daarin wordt Picasso’s nalatenschap doorgenomen met meer dan vijftig portretten van zijn jonge geliefde.
André Keikes
Julia Blackburn – De vrouw die van Picasso bleef houden. Vertaald door Paul van der Lecq. Met illustraties van Jeffrey Fisher. De Bezige Bij, Amsterdam. 64 blz. € 20,99.