Recensie: Maarten Asscher – Dodeneiland
Absurdistische verhalen die doen denken aan Biesheuvel, Den Uyl, Dahl
De ik-figuur in het verhaal ‘De brief’ — het laatste van Maarten Asschers debuut Dodeneiland — ziet het eiland Argentera voor het eerst vanaf de boot van Marseille naar Livorno, en niet veel later zal hij er, door een merkwaardige samenloop van omstandigheden, ook voet aan wal zetten.
Argentera, zo wil de verteller zijn lezers doen geloven, ligt in het uiterst westelijke deel van de Golf van Genua, ‘bijna precies’ (ja, is het nu bijna of is het precies?) ‘op de Frans-Italiaanse grens, wanneer men die als een denkbeeldige lijn vanuit het land doortrekt.’ Het eiland werd eeuwenlang betwist door Frankrijk en Italië: niet het bezit ervan, zoals dat gewoonlijk gaat, maar juist het niet-bezit ervan: beide landen waren ‘dit rotsige eilandje’ liever kwijt dan rijk.
Wat maakt dat je als argeloos lezer de atlas erbij pakt om het eiland Argentera op te zoeken?
Zeker: de overtuigende toon die de auteur in dit verhaal aanslaat. Daardoor ben je nieuwsgierig geraakt naar de precieze (en niet: de bijna precieze) ligging van het eiland waarvan je nog nooit eerder had gehoord. Dat je geneigd bent om Maarten Asscher in alles op zijn woord te geloven, komt door de context waarin het verhaal ‘De brief’ is opgenomen.
Het derde verhaal gaat over de dood van Oscar Wilde en de geschiedenis van zijn graf op de Parijse begraafplaats Père Lachaise. Het is meer een essay dan een verhaal, net zoals trouwens de tekst waarmee de bundel opent, het titelverhaal ‘Dodeneiland’. Hierin vertelt Asscher de historie van het Griekse eiland Zakynthos dat in de achttiende eeuw drie beroemde dichters heeft voortgebracht: Ugo Foscolo, Andreas Kalvos en Dionysios Solomós.
Deze beide stukken vind ik van de vier waaruit Dodeneiland bestaat de minst geslaagde: ze rechtvaardigen nauwelijks uitgave in boekvorm. De aanwezigheid van de auteur op Zakynthos blijft vrijwel onbesproken: alleen in de laatste regels geeft de ik-figuur te kennen dat eiland daadwerkelijk bezocht te hebben; de eerste drie alinea’s beschrijven nogal cryptisch de vliegreis van de ’ik’ erheen. Voor het overige bestaat het verhaal uitsluitend uit biografische wetenswaardigheden en citaten. Klaarblijkelijk is de schrijver gefascineerd door de besproken dichters, wellicht ook door het eiland, maar waarom — dat wordt onvoldoende duidelijk.
Nee, dan ‘De brief’, het verhaal over Argentera, en ‘De vuurtorenwachter’ dat zich afspeelt op de Kanaaleilanden Sark en Inkhou. Laatstgenoemd verhaal kan wedijveren met het beste werk van Maarten Biesheuvel (wiens uitgever Maarten Asscher is: hij is redacteur bij Meulenhoff) en Bob den Uyl. Het heeft ongetwijfeld absurdistische trekken, maar het is zó opgeschreven dat het heel goed waar zou kunnen zijn. Het gegeven is klassiek: vreemdeling komt door toeval een zich in het verleden spelend mysterie op het spoor. De belevenissen van de ik-figuur zijn niet eens erg onwaarschijnlijk.
Even meeslepend is ‘De brief’, dat in absurdisme uiteindelijk zelfs Roald Dahl naar de kroon steekt. Vanuit een heel gewone situatie ontwikkelt zich, ook weer door toeval, een vreemde geschiedenis, door de ik-figuur verteld alsof het gisteren is gebeurd. Toch bekruipt de lezer hier een lichte twijfel, culminerend in een geamuseerd: ‘dit-kan-niet’.
Dan sla je de atlas op en ontdek je dat Argentera niet een eiland maar een 3297 meter hoge berg is, deel uitmakend van de Maritieme Alpen, ‘bijna precies’ op de Frans-Italiaanse grens. Inkhou is noch in de atlas, noch in de encyclopedie te vinden.
Tenslotte bedenk je dat juist dáárom deze beide verhalen de bundel redden: hier zaten de schrijver geen echte plekken in de weg en ook geen figuren die echt bestaan hebben. Maarten Asscher kon zijn fantasie de vrije loop laten.
Frank van Dijl
Maarten Asscher – Dodeneiland. Vier geschiedenissen. Contact.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 30 april 1992.