Recensie: Tonnie Meewis – Autobiografie van een fictie
Veroordeeld tot schrijverschap
Een boek, een roman, met de raadselachtige titel Autobiografie van een fictie, maakt nieuwsgierig: een fictie die zijn eigen leven beschrijft, kan dat? Trouwens, ook dat ‘een’ van een fictie is raadselachtig. Het cursief gedrukte voorwoord biedt misschien enig houvast. Dat is ondertekend met de naam Antonius Hendriks, een fictief personage in een andere, voor zover ik heb kunnen nagaan, ongepubliceerde tekst van Tonnie Meewis, de schrijver van Autobiografie van een fictie. Is Antonius Hendriks die fictie, die in dit boek zijn autobiografie prijsgeeft? Zo ja, dan doet hij dat op zeer eigenzinnige wijze, namelijk in de vorm van een lange brief aan de existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre (1905 – 1980). Gezien diens sterfjaar en de perioden die Hendriks beschrijft is de adressant van Antonius een Sartre die zich alleen in Antonius’ hoofd bevindt.
Antonius worstelt met de vraag wat hij aan moet met zijn leven. Iets studeren na het behalen van zijn middelbare schooldiploma? Hij vindt reizen leuk. Naar een hogeschool voor toerisme en vrije tijd dus? Onbenulliger kan het niet, maar gelukkig komt het er niet echt van. Een opleiding Scenario schrijven en journalistiek zit al vol. Communicatie dan maar. Maar liever eerst op reis, met zijn vriend Marek, naar Italië en naar Griekse eilanden. Voor een low budget grand tour om cultuur te snuiven? Dat plan, voor zover gekoesterd, zal amper worden gerealiseerd. Campings verlaten ze zelden, daar ontzaglijke hoeveelheden goedkope wijn, grappa en ouzo drinkend. Hooguit volgt nog een duik in het nachtleven voor de jacht op meiden. Zij het dat het wat dat laatste betreft Antonius erg terughoudend is, want een rare val in zijn jeugd heeft zijn scrotum ernstig misvormd.
Intussen begint Antonius zijn lotsbestemming te ontdekken: het schrijverschap. Daarop terugkijkend schrijft hij aan Sartre, in een zin die dat schrijverschap moet typeren en die exemplarisch is voor deze roman:
Of simpel … het gaat er dus niet om de gedachten in je hoofd op een coherente en stilistisch verzorgde wijze aan het papier toe te vertrouwen, maar met dat schrijven zo diep in jezelf door te dringen tot je daar iets wezenlijks hebt aangeboord, om dat vervolgens tot iets zinvols te herscheppen waar je je aan kunt optrekken; dat je met de brokstukken die je uit de diepte in jezelf hebt opgevist formuleringen smeedt die je houvast verlenen, je ervan weerhouden een nieuwe geestelijke tuimel te maken en in die diepte te verdwijnen, en daar dan weer een coherent equivalent voor te vinden die de gedachten en gevoelens een universele geldigheid verleent, of in elk geval een geldigheid die verder dan jezelf strekt, zodat je teksten ook als houvast voor anderen kunnen dienen, zoals die van u voor mij.
Sartre vond via een tussenstation van walging de filosofische weg naar wat mens zijn ten diepste is: het zich ervan bewust zijn veroordeeld te zijn tot vrijheid, dat wil zeggen: niet volstrekt bepaald door het zijnde. Antonius lijkt aan Sartre die veroordeling tot vrijheid te ontlenen: het is zijn lotsbestemming om als schrijver in volstrekte vrijheid zijn zelf te exploreren en het gevondene zodanig in woorden weer te geven dat het houvast biedt aan zichzelf én aan anderen. Er moet dus geboord worden naar de diepere lagen van het zelf. In het algemeen dreigt dat egodocumenten van het type ‘ik-en-mezelf-literatuur’ met een zekere zelf-therapeutische inslag op te leveren. Waarin het ik en het zelf niet alleen disproportioneel worden uitvergroot en als absoluut genomen, maar ook uit het oog wordt verloren dat het ik en het zelf niet zozeer het bewustzijn aandrijven, als wel daar producten van zijn.
Vertoont Autobiografie van een fictie kenmerken van ik-en-mezelf-literatuur? Soms, maar het blijft goed te verdragen dankzij Antonius’ zelfrelativering en zwarte humor en dankzij literaire integriteit. Trouwens, omdat de Antonius die het graafwerk verricht een fictief personage is, ontsnapt Meewis zelf in elk geval formeel aan dat verwijt, ook al omdat soms sprake is van een satirische toon. Zijn Antonius verschijnt als een jongeman die, na alcoholische omzwervingen, eerst besluit tot het schrijverschap, pas daarna gaat nadenken waarover hij eigenlijk wil schrijven en vervolgens in zijn ik en zijn zelf een bouwmarkt voor literair knutselwerk herkent. Het hoe, waarom en waardoor van dat proces epistolair aan Sartre uitleggen vergt kennelijk lange, gecompliceerde zinnen. Of worden ze zo lang en gecompliceerd omdat zoeken naar het zelf het zoeken zelf is?
Hans van der Heijde
Tonnie Meewis – Autobiografie van een fictie. Aspekt, Soesterberg. 156 blz. € 18,50.