Recensie: Alexander Zwagerman – De Heilige Geest
Het geloof der vaderen
Bij de roman De Heilige Geest van Alexander Zwagerman wordt de nieuwsgierigheid niet alleen geprikkeld door het feit dat Alexander de tien jaar jongere broer is van Joost Zwagerman, maar ook door krantenberichten die willen dat de auteur is verzocht om voorlopig geen bijeenkomsten van de Pinkstergemeente meer te bezoeken, juist vanwege dat boek.
Zwagerman is overtuigd praktiserend lid van de Pinkstergemeente, maar in die kring wordt de vraag gesteld of hij wel in dat genootschap thuishoort. Nóg overtuigder lidmaten dan hij vinden van niet. Die vinden hem veel te liberaal vooral waar het ‘seks’ betreft en dan nog speciaal ‘seks voor het huwelijk’. En in De Heilige Geest heeft Zwagerman het dan ook nog eens over seks buiten het huwelijk.
Het romandebuut van de 22-jarige Alexander Zwagerman voert ons binnen in een fijngereformeerde wereld zoals we die al kennen uit het werk van Jan Wolkers, Maarten ’t Hart, Jan Siebelink en meer recentelijk Josien Laurier. Het verschil is echter dat Wolkers c.s. schrijven vanuit het perspectief van de ex-gelovige. In hun boeken nemen zij afscheid van het geloof der vaderen, ze rekenen, niet zelden hardhandig, af met hun verleden dat in het teken stond van de Heer en de Bijbel.
Je kunt zeggen dat schrijvers als genoemde, maar Wolkers méér dan ’t Hart en ’t Hart weer meer dan Siebelink, hun steentje hebben bijgedragen aan de ontzuiling van Nederland. Hun vaak autobiografische romans en verhalen lieten de bekrompenheid van een in zichzelf gekeerde wereld zien waarin de ontwikkeling van het individu in de kiem werd gesmoord — móest worden gesmoord vanwege een zeer rechtlijnige uitleg van het geloof. Alleen door daar radicaal mee te breken kon volledige persoonlijke ontplooiing worden bereikt.
De energie die met deze ontworsteling/ontworteling vrijkwam, leidde tot menig meesterwerkje dat de schrijver in ex-eigen-kring meestal op vervloeking kwam te staan. Maar dat was dan dus wederzijds.
Nijkerk is de plek waar De Heilige Geest zich voornamelijk afspeelt. Leon Opdijk groeit op in een gelovig gezin maar hij heeft ‘geen respect voor zijn ouders, en ook niet voor de kerk’. Maar ‘uit een simpel gevoel van gemakzucht bleef hij de tradities trouw’. In het eerste hoofdstuk overlijdt Paulien met wie hij een jaar verloofd was. Naar aanleiding hiervan komt hij in contact met de ‘zorgvraagbegeleidster’ Ruth Koolhaas, reeds in het volgende hoofdstuk zijn vrouw.
Zwagerman houdt deze adembenemende vaart het boek lang vol. Hij dateert de aanvang van het verhaal met een verwijzing naar Veringa als minister van onderwijs, we zitten dan dus ergens aan het einde van de jaren zestig. Op bladzijde 53 hebben Leon en Ruth twee katten die Joop den Uyl en Dries van Agt heten en is er na jaren eindelijk een kind op komst. Deze David is op bladzijde 74 zeven jaar oud. Op bladzijde 166 studeert hij ‘voor saaie lui’ (accountant), op of omstreeks bladzijde 200 trouwt hij met Jeanette, op bladzijde 212 wordt hun zoontje Leon geboren, en de oude Leon sterft op bladzijde 220.
Een razendsnelle geschiedenis dus, waarin drie generaties op overtuigende wijze worden neergezet tegen de achtergrond van een grondig veranderend Nederland. Dat is een knappe prestatie voor een schrijver die nog maar zo jong is. Zijn Leon Opdijk groeit uit tot een geloofwaardige volwassen man met zijn twijfels en tekortkomingen. De kerk en het geloof zijn voor hem vooral zaken die bij zijn familie en zijn verleden horen. Op
het vijfentwintigjarig trouwfeest van zijn tante Jo vraagt hij: „Duren die diensten van die pinkstergemeentefiguren altijd zo lang?” Ook heeft hij het laatdunkend over ‘Jezusfreaks’ en ‘Junkies van Jezus’.
David, de vertegenwoordiger van het nieuwe geloven, noemt zijn vader later ‘een muur van cynisme waar het het geloof betrof. Maar het is dan ook deze weifelende en dwalende Opdijk die door het kwaad wordt verleid. Hij beleeft een korte maar hartstochtelijke relatie met zijn stagiaire Nicole, en als het jaren later uitkomt, beseft Leon dat hij ‘zijn lijden [moest] dragen’.
Zo ontpopt Zwagerman zich uiteindelijk dus toch tot moralist, want het goede overwint en twijfel voert tot slechts één weg, de bekende. Weliswaar gaat hij dat enge, wezenloos-blije klef-evangelisch toontje van de EO uit de weg, past hij geen zelfcensuur toe (de flaptekst stelt de lezer ‘een goede dosis reliseks’ in het vooruitzicht) en schuwt hij zelfs een ferm ‘godver-de-godver’ niet — maar dit alles natuurlijk wél om de renaissance van het geloof, gepersonifieerd door David, des te glorieuzer te doen uitkomen.
Het zal mij nu benieuwen of dit debuut later zal blijken een eenmalige ‘gimmick’ te zijn geweest, of inderdaad het begin van een rijk en vooral gevarieerd oeuvre. God mag het weten.
Frank van Dijl
Alexander Zwagerman – De Heilige Geest. Roman. Prometheus.
Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad, 17 november 1995.