Ferron, de dichter

De romans van Louis Ferron maakten hem bekend als prozaschrijver, maar hij was ook dichter, al was hij zelf later niet enthousiast over zijn eerste gedichten, die te veel leken op die van de gedoemde dichters als Nerval en Baudelaire onder andere. Ze waren tweederangs. Toch was hij een dichter. Later noemde hij zich zelf ‘poète en prose’. Dat kun je al proeven in de proza-publicatie in Maatstaf, jaargang 10, 1962-63, waar de ik in een Duitse kroeg praat met een luitenant uit het bezettingsleger. Louis was zoon van een Wehrmachtsoldaat, August Beckering en een Nederlandse moeder, Hendrika Ferron. Hij werd verwekt in Den Helder en geboren in Leiden. Zijn vader nam hem mee naar Bremen, waar Louis zijn eerste jaren doorbracht met de echtgenote van zijn vader. Na de oorlog, in 1948 pas (!), werd hij opgehaald door zijn moeder en bij zijn grootouders ondergebracht. Hij verbleef ook in een kindertehuis en een kostschool. Geen vrolijke jeugd dus. Gedoemd. Hij sprak aanvankelijk beter Duits dan Nederlands. Een dichter is een vreemde en bovendien wordt hij niet serieus genomen.

Nu heeft uitgeverij Flanor de verspreide gedichten van Louis Ferron uitgegeven onder de titel Achter het front. De eerste gedichten staan vol met oorlogstaal en seksueel geweld.

De donkere kelers brullen nu
onhoorbaar in de duizelingwekkende koepel
geen vorst is in staat de kerels
te doen zwijgen
als zij naar de benen grijpen
van de oude nonnen
die ouder worden nog
als zij krijsend achterover vallen
in de harige wolk van hun habijt.

In de zestiger jaren verschenen gedichten die doen denken aan ready-mades. Ze zijn nogal feitelijk en anekdotisch, zonder veel metaforen. In ‘De kedive mijmert aan de oevers van de Nijl. Tekst gevonden op de achterzijde van een doosje Egyptische sigaretten’ gaat de dichter verder dan het optekenen van een werkelijkheid. Het mijmeren van de kedive (Egyptische gouverneur) richt zich tot een meisje. Hij klaagt over de teloorgang van zijn jeugd. Het gedicht werd in 1975 gepubliceerd in Gedicht.

Ferron is ongetwijfeld beïnvloed of geïnspireerd door Eduard Mörike. Zijn werk vormt een interessante symbiose tussen de Weimarer Klassik, Romantiek, Biedermeier en het poëtisch realisme. De vader van Mörike stierf toen de jongen dertien was. Hij werd onder de hoede genomen van een oom. Dit zijn interessante parallellen met Ferron, die overigens een bekend werk van Mörike bespot.

Du bist Orplid, mein Land!
Das ferne leuchtet;
Vom Meere dampfet dein besonnter Strand
Den Nebel, so der Götter Wange feuchtet.

Uralte Wasser steigen
Verjüngt um deine Hüften, Kind!
Vor deiner Gottheit beugen
Sich Könige, die deine Wärter sind.

Ferron schrijft ‘Vier geografische peilingen naar Orplid. Dit is 4:

De rot van drank,
Van vrouwen en vertier
Plant zich, schoon in het hoofd begonnen,
Buikwaarts voort.
’t Is schijnbaar zo dat pijn
Die in het hoofd geleden wordt
Het hoofd de kans niet biedt
Om stil te sterven.

De aars viert doem van diarree,
’t Lid gaat vlaggend van de dood
Ten onder,
Maar ’t kopje blijft zo helder, God,
Es schwebt so himmlich über die Erde.

Ferrons gerichtheid op Duitsland blijft in zijn gedichten. Na een rondreis schrijft hij:

Weimar-Illmenau

Eigen, zo eigen dit land, zo
vol bruinen verkoolde resten
herinnering.
Daar vliegt een leeuwerik
die niet vliegen kan.
En elders: hondenhokken vol
zwijgend geblaf.
[…]

In de bibliografische verantwoording geeft Gerben Wynia interessante informatie. In een nawoord ‘Lief dichtertje’ betoogt Wynia dat we geen recht doen aan Ferrons schrijverschap als we de gedichten vergeten. Ferron publiceerde niet veel bundels, maar bleef altijd poëzie schrijven. Zelf was hij achteraf niet onder de indruk van zijn gedichten.

Remco Ekkers

Louis Ferron – Achter het front, verspreide gedichten. Flanor. 82 blz. € 17,50.