Recensie: Ernest Claes – De Witte
Als een schelm de literatuur ontdekt
Meer dan honderd jaar geleden verscheen De Witte van Ernest Claes in de ‘Vlaamse Bibliotheek’ van De Wereldbibliotheek. Vorig jaar bracht dezelfde uitgever het boek over de boerenjongen Lewie Verheyde opnieuw uit in een mooie gebonden editie met leeslint. De jubileumuitgave is de 128e druk van De Witte, een everseller van de bovenste plank.
In het voorwoord vertelt de Vlaamse dichter en schrijver Peter Theunynck dat De Witte in Vlaanderen het meest gelezen boek is dat ooit is geschreven. Het is geliefder en bekender dan Kaas van Willem Elsschot en Het verdriet van België van Hugo Claus. De eerste druk van 5.000 exemplaren was in een mum van tijd uitverkocht vanwege de Vlaamse kritiek op de manier waarop Claes (1885-1968) het rooms-katholicisme bespot in het boek. Willem Kloos liet zich in Nederland lovend uit over het boek. Ook de tweede druk van zesduizend exemplaren was snel uitverkocht en daarna was het boek niet meer weg te denken uit het Nederlandstalige literaire landschap.
Wie De Witte, een schelmenroman die zich afspeelt op het platteland van Vlaams-Brabant, leest, weet meteen waarom er van dit boek al 128 drukken zijn verschenen. Het boek leeft, hoewel Witte in een heel andere tijd leefde dan de hedendaagse lezer en Claes een heel ander Nederlands schreef dan nu gebruikt wordt.
Claes’ taal is heerlijk om te lezen. Zo betreden de leerlingen het lokaal van de jongensschool:
Dan kwam er een stommelen en klabodderen van holleblokken tegen de houten banken, tot de meester een kruisje maakte, en een Onze-Vader en Wees-gegroet voorbad. Daarop volgde een foefelen van boeken die werden opengelegd en dichtgeslagen.
En zo ziet het er in het lokaal uit:
Boven tegen de zoldering zweefden talrijke spinnewebben, zwart van ’t stof, als vuile lapjes die er waren tegengewaaid. De vliegen zelfs vonden het er heel ongezellig; die er waren binnengeraakt brachten er hun laatste dagen door met wanhopig tegen de ruiten te zitten kijken naar buiten, tjibbelend tegen ’t harde glas, tot zij er dood bij neervielen; daar lagen er bij dozijnen op de houten vensterbank, van alle grootte, muggen, dollen, dazerikken, zelfs wespen en hommels.
De Witte, die zijn naam te danken heeft aan zijn witte haardos en negen is als het verhaal begint, gaat niet graag naar school. Liever houdt hij haagschool. De levenslustige jongen snakt naar vrijheid. Dat school en werk, zijn ouders hebben een boerderij waar hij moet meehelpen, beslag leggen op zijn tijd vindt hij vreselijk. Vrijheid vindt Witte, steeds tijdelijk, in allerlei streken die hij uithaalt. ‘De Witte lijkt opgetrokken uit kattenkwaad’, schrijft Theunynck in zijn voorwoord. Dat de vele straffen die hij krijgt zijn vrijheid inperken, weerhoudt hem er niet van steeds weer streken uit te halen.
De Witte is zowel een bijzonder humoristisch als een tragisch boek. De manier waarop Claes de streken van de jongen beschrijft, is vaak erg grappig. Wittes intelligentie komt al vroeg in het boek naar voren. Hij heeft een paar klasgenoten bij de mondelinge overhoring een verkeerd antwoord ingefluisterd. Zij kregen direct straf en Witte wordt in de kelder opgesloten. Als hij wordt vrijgelaten staan zijn minder intelligente klasgenoten buiten. Ze weten nog steeds de antwoorden op de vragen van de meester niet.
Hij […] zag op de koer Dabbe tegen een boom staan, aan ’t overwegen of ’t nu eigenlijk Pijpen de Korte of Pepijn de Korte was, en Tjeef die daar stond te overpeinzen of Koekelberg al of niet een vuurspuwende berg was – en de Witte liep de straat op, in de vrije blije lucht.
Tragisch is dat Witte voor zijn streken steeds zwaar gestraft wordt. Hij wordt niet alleen opgesloten, hij krijgt slaag en stompen en wordt vaak uitgelachen. Het geweld van de volwassenen jegens Witte roept leedvermaak op bij zijn leeftijdgenoten. Toch kan hij het kattenkwaad uithalen niet laten.
Opvallend aan het boek, dat een periode van drie jaar beslaat, is dat het altijd zomer is. In De Witte is het niets dan stralend weer. In dat opzicht doet het boek aan Uit leven van een deugniet van Joseph von Eichendorff denken. In Eichendorffs novelle uit 1826, een canoniek Duits werk dat Claes, die germanist was, ongetwijfeld heeft gelezen, komt het woord Sonne ongeveer veertig keer voor. In De Witte is meer dan vijfenzestig keer sprake van de zon en vijfentwintig keer van de zomer, die staat voor de belofte van de vrijheid. Witte houdt zo van vrijheid dat hij soms zelf een beetje zomer wordt: ‘Hij was zelf een stuk van die zomerse morgen.’
De literatuur wordt Wittes redding. In het tweede hoofdstuk maakt het stichtelijke gedicht ‘De pruimeboom’ (Jantje zag eens pruimen hangen) van Hieronymus van Alphen geen enkele indruk op hem. Als hij echter op zijn twaalfde, terwijl de meester hem weer eens voor straf heeft opgesloten, De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience ontdekt, is hij verloren.
Het woord ‘Leeuw’ maakte op de Witte altijd een diepe indruk. En de Witte begon daar in dat stille koele rommelkamertje, gezeten op een hoop oude schoolboeken, te lezen, te lezen dat zijn kop er van gloeide, dat hij uur en tijd vergat. En toen het gestommel in de klas daarnaast hem aankondigde dat het vier uur was, en hij de meester eveneens de klas hoorde uitstappen, foefelde hij het boek onder zijn jasje, deed zachtjes de deur van ’t kamertje open, ritste de klas uit, en liep in één roef tot aan het veld naast zijn huis. En daar kroop de Witte het koren in, en las voort tot het donker werd en hij naar huis moest.
[…] En vier dagen achtereen, waaronder een hele zondag, zat de Witte al de tijd dat hij niet moest thuis, in de school of in de kerk zijn, daar op die plaats te lezen. Hij zat daar heel en al van de wereld afgezonderd.
Tijdens het lezen schijnt de zon: ‘de zon stond boven het korenveld te laaien.’ Dat is een gunstig voorteken. De liefde voor het lezen beïnvloedt namelijk Lewie Verheydes beroepskeuze. Als Witte twaalf is, willen zijn ouders dat hij van school gaat om op het land te werken. Op eigen initiatief solliciteert de jongen bij de drukkerij van het klooster in Averode. Omdat hij zo mooi kan schrijven, wordt hij aangenomen. ‘En dat was het einde van mijn heerlijke deugeniet!’ besluit Claes zijn schelmenroman. Je kunt je goed voorstellen dat hij de jongen zal missen.
Marie-José Klaver
Ernest Claes – De Witte. Met pentekeningen van Felix Timmermans en een voorwoord van Peter Theunynck. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 214 blz. € 19,99.