Recensie: Kees Engelhart – Hôtel Gantillon
Erotiek van een adolescent
Hôtel Gantillon van Kees Engelhart begint met het gedicht ‘Hij kent de huizen van de liefde niet’.
Ik citeer de eerste pagina. Het gedicht neemt de plaats in van de eerste drie en halve pagina’s.
Hij kent de huizen van de liefde niet
Ze liggen aan de andere zijde van de stad
Hij moet er de oude stenen brug van de rivier voor over
Die langzaam en doelloos stroomt naar zeeZijn moeder heeft hem verboden ooit daar te komen
En vele jaren lang heeft hij
Wanneer de avond duisternis bracht over de stad
Gekeken uit zijn kleine slaapkamer raam op zolder
Naar de krans van licht die opwelde uit de
Oude stadswijk aan de overzijde van het waterAl die avonden staarde hij naar de huizen van de liefde
Iedere vallende duisternis opnieuw waarbij hij
Sterker en sterker het verlangen groeien voelde
Dat hem uiteindelijk over de brug drijven zou
Om de huizen van de liefde te bezoekenEn mocht zijn bonzend hart het toestaan
Zal hij daar binnen gaan in de huizen van de liefde
Om er de weg voor altijd te leren kennenNu op deze septemberavond sluipt hij eindelijk door
Achterstraatjes en stegen heimelijk opdat niemand
Hem zien zal naar de oude stenen brug
Het gedicht gaat over een zeventienjarige jongen die op weg is naar ‘de huizen van de liefde’. Deze benaming geeft al aan dat het hier verheven gevoelens betreft. De jongeman is niet op weg naar de hoerenbuurt. Het verhaal – ja het is een verhaal – speelt zich af in een oude stad aan een rivier, met zoals vaak het geval is, verschillende wijken aan de beide oevers, rijk en arm of nieuw en oud. De jongen overtreedt het gebod van zijn moeder. Hij moet heimelijk naar de overkant. Over de rivier gaan is een overgangsritueel. Hij heeft geld gespaard en dat ‘omknelt hij stevig in zijn rechtervuist’. De lezer denkt: jongetje op weg naar iets stouts. Op de brug staat een ‘onguur uitziende manspersoon’. De lezer denkt: ik ben beland in een negentiende eeuwse roman. Iets van Dickens of Zola. Een ouderwetse film? De man leunt tegen de balustrade van de brug en rookt uiterst traag een sigaret. En hij duwt met zijn rechterhand de rand van zijn hoed dieper over zijn ogen. De man kijkt naar de jongen. Zou hij vermoeden wat de jongen van plan is en/of wil hij hem beroven?
De jongen aarzelt, maar hij wordt gestuurd door zijn jagende bloed en door de gedachte aan zijn liefdeloze moeder. Dan neemt hij plotseling een besluit en loopt de man voorbij. ‘De brug schommelt hevig’. Dat is vreemd voor een stenen brug, maar het zal gaan om de subjectieve ervaring van de jongen. Hij wil de huizen van de liefde binnentreden. Let op het plechtige werkwoord. Hij zal naar binnen gaan ‘Om hem uiteindelijk na al zijn verzoeken / En betrachten uitgeput maar eindelijk levend / Aan de welvingen van de echte liefde / in slaap te doen laten vallen’.
Er staat: ‘Hij moet er de oude stenen brug van de rivier voor over’. Waarom niet ‘Hij moet over de oude stenen brug’?
De rivier stroomt doelloos naar zee? Als de rivier gepersonifieerd wordt, zal zij niet doelloos naar zee stromen. Of moeten we ‘doelloos’ begrijpen als ‘zinloos’, ‘zonder betekenis’?
De krans van licht welt op: hier wordt een bijna mythische of religieuze sfeer opgeroepen. De dichter herhaalt een aantal malen ‘de huizen van de liefde’.
De strofebouw en de afgebroken regels geven aan dat het een gedicht is; de lijn van de vertelling wijst op proza. De dichter gebruikt geen leestekens. Dit kan leiden tot enige verwarring bij de lezer, die soms terug moet lezen en dan zelf een komma plaatst. Elke regel begint met een hoofdletter, zoals de Angelsaksische traditie wil.
Hoe het verhaal van de jongen verder gaat, lezen we in het laatste gedicht, ‘Geboorte van zuivere liefde’, waarin de jongen genereus wordt ontvangen door een rijpe vrouw met een lage hese stem. Al eerder in de bundel wordt de ontvangst beschreven. ‘Wat het is is dat hij / Zijn moeder heeft hem alle liefde onthouden / Het warme ontvangende lichaam ervaren wil / Hij moet weten hoe de liefde werkelijk is / Daarvoor heeft hij een jaar lang gespaard’. Hier weer een moment dat de lezer moet zoeken naar de zinsbouw: ‘Zijn .. onthouden’ is een parenthese. Inhoudelijk is er het probleem dat wat de jongen zoekt de ware liefde is en dat de lezer zich afvraagt of je dat kunt vinden bij een lichtekooi, professionele sekswerkster, om het modern te formuleren.
Ze vraagt in het laatste gedicht wat hij ‘hier’ zoekt en hij antwoordt: ‘Het is de liefde die ik zoek mevrouw / De liefde die zo is mij verteld onvervulbaar is / Wat ik vurig weiger te geloven / Ik weet dat u mij de echte liefde schenken kunt/ Een jaar lang heb ik gespaard mevrouw / U zult mij troosten en verdrinken zal ik in uw / Boezem’.
Tenslotte ‘legt ze je hoofd zacht op haar zware ontvangende boezem en slaat haar / Kamerjas van superieure kwaliteit / Nog wat wijder open’. Is dit ontroerend, realistisch of surrealistisch? Ik moet denken aan ‘Rood Paleis’ van Bordewijk, maar dat is veel harder.
De bundel heet Hôtel Gantillon. Voorin staat een citaat van Joseph Roth die het heeft over Hotel Savoy. Het tweede citaat is van Gustave Flaubert en gaat over een zich ontkledende danseres. Simon Gantillon was een andere schrijver die zich met het nachtleven bezighield. Op de voorkant staat een schilderij van Isaac Israëls: de naakte Maya. Een prostituee was zijn model.
De gedichten gaan verder over de aantrekkingskracht van vrouwen op mannen die zichzelf ‘slecht en verdorven’ noemen. Ze doen sterk denken aan de avonturen van Van Putten in De Dagen van Van Putten – hoewel het daarin gaat om een andere strijd – van Kees Engelhart, een dichter die een volstrekt eigen idioom heeft en die nooit tot de ‘mainstream’ behoort.
Remco Ekkers
Kees Engelhart – Hôtel Gantillon. De Manke God, Den Helder. 70 blz.