In het hoofd van een ongekroonde koning

Er bestaan verschillende afbeeldingen van de eerste Nederlandse koning Willem I, maar op de bekendste (i.e. op die ik ken) draagt hij geen kroon. Toch hechtte hij nogal wat waarde aan dit symbool als we de roman Ik, alleen van Sophie Zijlstra mogen geloven. Het begint allemaal bij zijn inhuldiging in de Nieuwe Kerk in Amsterdam in 1815. Dat had eigenlijk een kroning moeten worden, maar in alle hectiek die aan zo’n ceremonie vooraf gaat, had niemand eraan gedacht dat daar natuurlijk ook een kroon bij nodig had. De nieuwe koning raakt enigszins in paniek, maar verder blijkt niemand in het gezelschap zich er druk om te maken. Anderhalf jaar later, bij de inhuldiging in Brussel, ligt er wel een klaar, maar tot verwondering van de vorst komt hij ook daar niet van de tafel waarop hij ligt te prijken. Later beweert hij er vrede mee te hebben dat dit statussymbool alleen nog als illustratie op zijn briefpapier verschijnt. ‘Tegen die tijd had ik me volledig bevrijd van de gedachte dat ik hem zou moeten dragen om iets te bewijzen.’

Toch vraagt hij nu, op 11 september 1840, zijn kamerheer om hem de kroon te brengen. Hij weet dat zijn dagen als koning geteld zijn. Zowel het parlement stuurt aan op zijn vertrek door een nieuwe grondwet aan te nemen, alsook zijn zoon die inmiddels 48 is en klaar staat om zijn vader op te volgen. Zijn plannen om na drie jaar weduwnaarschap opnieuw te trouwen met de katholieke Henriette d’Oultremont de Wégimont, weliswaar een telg uit de Waalse adel maar helaas geen prinses, valt noch bij de politiek, noch bij zijn oudste zoon in goede aarde. Dus ja, als het zó moet… Hij kijkt naar de papieren die voor hem liggen. Het is de tekst van de nieuwe grondwet, die Thorbecke hem heeft gegeven. En die hij geacht wordt te tekenen. Dat zal hij wel doen, maar, naar later blijkt, met uitzondering van drie artikelen die over de ministeriële verantwoordelijkheid gaan. Thorbecke heeft de Kamer op het hart gedrukt om met de grondwetswijziging in te stemmen. De koning mijmert.

De Kamerleden luisteren. De Tweede Kamer keurt de tienjarige begroting af.
Eindelijk.
Twee ministers treden af. Ministeriële verantwoordelijkheid in de praktijk.
Het kan dus wel.
De Dubbele Kamer keurt de herziene Grondwet goed.
De wát?
De Tweede Kamer keer twee.
En de koning?
Hij is smoorverliefd. Belachelijk. Roerend. Hartverscheurend. Hij leeft! Zijn sappen stromen. Alsof hij een boom in de lente is.
Weet de koningin ervan?
Nee.
De overspelige…!
Ze is overleden.
Sorry.
Het geeft niet.
Het geeft wel.
Hij is eenzaam.
Ja.
Zijn nieuwe liefde is de hofdame van zijn overleden vrouw.
Romantisch!
Dat valt wel mee of eigenlijk tegen.
Waarom?
Er is nog een hofdame…
Ook van?
Van zijn overleden vrouw, ja.
Waarmee hij…
Ja, dát.
En vier kinderen.
Niet mis.
Wel mis.

En dan vraagt hij dus om zijn kroon, uit gevoelens van weemoed, niet uit noodzaak. Het ding is immers nog nooit ergens echt bij nodig geweest.

In Ik, alleen beschrijft Sophie Zijlstra de gedachten, overwegingen en mijmeringen van Koning Willem I in de periode waarin hij de macht uit zijn vingers voelt glippen. Soms lezen we zijn fragmentarische gedachten, zoals hierboven. Soms lezen we mee met de brief, die hij aan zijn geliefde probeert te schrijven, herkenbaar aan het kroontje in het bievenhoofd. En er zijn de vlot geschreven verhalende hoofdstukken, waarin zijn zoon of Thorbecke of wie dan ook hem lastig komt vallen. Die gesprekken zijn niet mals en Zijlstra schrijft ze neer op een manier die elke terechte twijfel over de authenticiteit doet vervagen. Je gelooft het meteen als lezer, hoe ongelooflijk sommige passages ook zijn.

‘Macht is deelbaar, Majesteit, en zeker niet vanzelfsprekend. U moet het verdienen, als een ridder zijn sporen. Aangeboren macht kweekt luie, laffe ridders.’
‘U noemt me lui? U noemt me laf?’
‘Uw koningschap is niet lui of laf. Hooguit wankel. U vecht achterwaarts en dreigt te struikelen over de obstakels achter u, de rommel die u heeft veroorzaakt en waarvan u heeft nagelaten het op te ruimen. […]’

Zo, denk je dan, díe Thorbecke! En het is de verdienste van de schrijver dat je dat denkt. Op geen enkel moment breekt de roman hinderlijk uit de fictionele wereld die de auteur ons voorzet. Natuurlijk, er is een hoop historisch materiaal eenvoudig te achterhalen: de grondwet van 1840, de abdicatie van Willem I en inhuldiging van zijn zoon, het huwelijk met Henriette in februari 1841, de onmin tussen de beide koningen Willem.
In grote lijnen kun je twee soorten historische roman onderscheiden. Allereerst is er het verhaal, ingebed in historische documenten, dat tamelijk geloofwaardig de lege plekken invult. En je hebt de romans met louter fictionele personages die in een herkenbaar verleden acteren.

Ik, alleen is het allebei niet. Uiteraard zijn de personages niet aan de verbeelding van de auteur ontsproten. Maar omdat we gedurende de hele roman in het hoofd zitten van het centrale karakter, Willem I, kun je ook niet zeggen dat Zijlstra alleen maar gaten vult. Het is haar verhaal van de historisch gezien volstrekt onbekende gedachtewereld van de eerste Koning der Nederlanden. En die combinatie is wonderwel geslaagd.

Jan de Jong

Sophie Zijlstra – Ik, alleen. Querido, Amsterdam. 254 blz. €20,00.