Recensie: Hanneke van Schooten – Geheugenkathedraal, De zaklantaarn van Marcel Proust
Proust bezingen
Een dichteres, Hanneke van Schooten, woont tijdelijk in het huis dat ooit aan Adriaan Roland Holst behoorde en neemt zich voor gedichten te schrijven over de zoektocht naar de verloren tijd, zoals opgetekend door Marcel Proust. Ik stel me voor hoe zij verrukt de romans doorbladert, weer leest, aantekeningen maakt. Zij heeft zich voorgenomen een bundel te maken om de grote schrijver te eren, maar misschien vooral om haar emoties bij het lezen van zijn herinneringen een strakke vorm te geven. Het duurde twee jaar voor de versie verscheen die nu prachtig is uitgegeven door AFdH Uitgevers, ingenaaid, met mooie blauwe accenten, versluierde afbeeldingen van Proust, landschap, toverlantaarn, een kamer. De boekverzorging is van Martien Frijns, de eindredactie van Paul Abels. Papier binnenwerk: 130 grams Munken Pure; omslagpapier: 300 grams Munken Polar Rough.
Zij heeft haar tijd in het Adriaan Roland Holsthuis zorgvuldig willen besteden aan de verwerking van de romans van Proust en daarin is zij geslaagd. Of dat ook voor de lezer geldt? Zijn de gedichten een goede inleiding op de romans of herinneren zij de lezer aan zijn leeservaring? Mij heeft zij in elk geval gedwongen Proust te herlezen. Daar ben ik voorlopig nog niet mee klaar, maar ik begrijp haar verrukking.
De bundel die nu voor me ligt zou een mooi scenario zijn voor een film over de waarnemingen van Proust, wellicht met een voice-over van een acteur die delen van de roman leest in het Frans en het Nederlands. Van Schooten schrijft: ‘Hoe hij zijn zin afdwingt / in toon en evenwicht. / Zijn stem versneld in klinkend ritme / of aarzelend gedempt en zonder gewicht, / als vormen van muziek wellicht, / het woord als vorstkristal, / toon en lichtval helder / eenzaam als een priemgetal.’
Het is verleidelijk om passages die in de gedichten opgeroepen worden terug te zoeken in de prozatekst. De vertaling die ik lees is van C.N. Lijsen.
Mijn enige troost, als ik ging slapen, was dat mama naar boven zou komen om mij een kus te geven als ik in bed lag. Maar dit goedenachtzeggen duurde maar zo kort, zij ging zo vlug weer naar beneden dat het ogenblik waarop ik haar naar boven hoorde komen en dan in de gang met de dubbele deur het lichte ritselen hoorde van haar tuinjapon van blauwe mousseline waaraan koordjes van gevlochten stro hingen, voor mij een smartelijk ogenblik was.
Dit leidt tot het volgende gedicht:
Door alle herinneringen heen
was er vooral dit ene beeld:
De gang, de eerste treden
van de trap, het smalle middendeel,
slordig gevormd pictogram,
slaapkamer in de top.De glazen deur waardoorheen
zijn moeder elke avond binnenkwam,
haar ‘goedenacht’ met zachte stem
haar mond, zwevend boven de dekens
om hem een kus te geven.…
Tegen de tekst van Proust, die veel langer is, kan Van Schooten natuurlijk niet op.
Proust: ’soms ook dat kleine en heel hoge kamertje, dat zich naar boven toe, door twee verdiepingen heen als een piramide versmalde en gedeeltelijk met mahonie bekleed was,’
Van Schooten: ’Ook was er die ene hoge kamer aan zee /
die zich naar boven toe versmalde / en met mahonie was bekleed.’
Proust: ’Ik geloof vooral dat mijn grootmoeder in de klokkentoren van Combray vaag datgene vond wat voor haar de hoogste waarde in de wereld had: natuurlijkheid gepaard aan distinctie. Onervaren op het gebied van architectuur placht zij te zeggen: “Kinderen, jullie kunnen mij uitlachen zoveel je wilt, hij is misschien niet mooi volgens de regelen der kunst, maar zijn oude bizarre vorm bevalt me nu eenmaal. Ik ben er zeker van dat als hij piano zou spelen, hij zeker niet saai zou spelen.”
De raven waren vóór deze passage uitvoerig beschreven.
Dat wordt:
Vorm
Bij storm cirkelden rond zijn spits
Zwermen raven als waaiend blad.Zijn bizarre vorm
verbeeldde afwezigheid
van aanmatiging of van banaliteit.Zoals zijn oma zei: ‘Eén ding is zeker,
als hij pianospelen kon
zou dat nooit geestdodend zijn.’
Het wonder van Prousts waarneming is zijn aandacht voor kleuren en zijn visie op het bewustzijn: ‘En was mijn gedachtenwereld zelf niet zoiets als een hutje waarin ik mij verstopte, zelfs wanneer ik een blik naar buiten wierp om te kijken wat daar gebeurde? Zodra ik een voorwerp buiten mijzelf waarnam, stelde het bewustzijn dat ik het zag, zich tussen dat ding en mij op en omgaf het met een dun geestelijk randje dat mij belette de materie rechtstreeks te beroeren […]’.
In Plaatsnamen: de naam (vertaling Thérèse Cornips), waarin Proust de ontmoetingen met Gilberte beschrijft, gaat hij bladzijden lang in op de kleuren op het balkon van het Parijse huis, waaruit hij kan afleiden hoe het weer kan veranderen, hoe de zon kan doorbreken, zodat zijn vriendinnetje naar buiten komt en ze samen kunnen spelen op het grasveld van de Champs-Elysées. Al die aandacht voor kleur en weersgesteldheid weerspiegelt zijn liefde voor de vriendin.
Hanneke van Schooten besteedt ook aandacht aan de subtiele kleurwaarnemingen, maar kan onmogelijk in kort bestek de obsessionele gevoeligheid weergeven. In ‘Droomgezicht’ beschrijft ze wat Proust zag in het grijze huis in Combray en daarbuiten, volgens de gegevens van Proust. In de laatste strofe schrijft ze: ‘Waarom deze herinneringen / – opgestegen uit de thee – / hem zo gelukkig maakten / dat schreef hij niet.’ Een goede waarneming. Ik zou willen dat de dichteres daar over schreef.
Remco Ekkers
Hanneke van Schooten – Geheugenkathedraal, De zaklantaarn van Marcel Proust. AFdH Uitgevers. 64 blz. € 17,50.