Strips: Hans G. Kresse – Eer
Een bijzondere blik op het prairieleven
Kenners van de klassieke strip zeggen dat het werk van Hans G. Kresse nooit is weggeweest; de jongere striplezer kent het vooral van de verhalen die opa erover vertelt. Kresse is van Eric de Noorman, maar hij deed meer. Diens indianenverhalen zijn onlangs volledig heruitgegeven in drie flinke integrales. Het derde deel, Eer, verscheen deze maand, met daarin opgenomen de verhalen De gierenjagers, De prijs van de vrijheid, De eer van een krijger en De lokroep van Quivera. Titels die tot de verbeelding spreken: het geeft een mooi inkijkje in wat de lezer te wachten staat.
En laten we wel wezen: die lezer is intussen al bejaard, al wil dat niet zeggen dat de verhalen niet een zekere schwung hebben gehouden. Jonge mensen – zeg, striplezers tot 45 jaar – kunnen zich om die reden toch met de indianenverhalen vermaken. De verstokte fan zal zeggen dat al het werk van Kresse jeugdig is gebleven, maar in het geval van deze reeks is er wat voor te zeggen. Oké, de dialogen zijn hier en daar wat onbeholpen, maar charmant is het zeker. En daarbij komt dat het westerngenre nooit werkelijk vernieuwend is geweest: altijd van dik hout en met sappige gesprekken waarin het de bedoeling lijkt zoveel mogelijk clichés op te dissen. Alleen het bezadigde tempo van de Indianenreeks is anders dan van de meeste westerns.
Inhoudelijk zijn de verhalen van Kresse bakens van beschaving en rust. Dat heeft vooral te maken met het perspectief: de verhalen worden vanuit de indiaan verteld, en wie westerns leest weet dat die mensen ingetogen en nadenkend zijn, in tegenstelling tot de losgeslagen bendes cowboys, outlaws, gringo’s en yankees die denken met drank in de mik en een pistool in de aanslag. Het was altijd het vertrekpunt van Kresse: hoe de blanken in het wilde westen zich misdroegen tegenover de beschaafde oorspronkelijke bewoners.
De pagina’s zijn opgefrist en voorzien van een nieuwe lettering. Met name dat laatste is een vooruitgang ten opzichte van de eerdere uitgaven, waarin de hoekige letters vaak door de balloons dwarrelden – al had de corpsgrootte iets flinker gemogen. De inkleuring is bijzonder, beetje apart zelfs: grote vlakken met verloopjes op de horizon, bosschages in een enkele kleur groen en alle indianen in een egale kleur oranjebruin.
De drie integraaldelen tezamen bundelen alle negen complete verhalen van Kresse’s indianenverhalen die hij maakte tussen 1973 en 1982, samen met De Lokroep van Quivera, een verhaal dat postuum verscheen en werd uitgegeven door de Stichting Hans G. Kresse. Dat laatste verhaal is in zwart wit, terwijl de rest is ingekleurd. Belangrijker is dat het niet voltooid is. Dat het ooit toch als album verscheen en nu opnieuw is opgenomen in de reeks, laat zien hoe belangrijk men het werk van Kresse vindt. Het hoort bij de cultus die nog altijd om ’s mans werk hangt. Er is een heuse De Kresse-kring die zich ten doel stelt het werk van Kresse voor het nageslacht te bewaren.
Hans G. Kresse (1921-1992) is onlosmakelijk verbonden aan zijn bekendste creatie Eric de Noorman. Hij was daarnaast een begenadigd illustrator, die werkte voor bladen als Panorama, Margriet, Pep en Donald Duck. De oudere garde kent hem verder van de illustraties die hij maakte voor de Arendsoog-boeken. Halverwege de jaren zestig tekende hij de reeks Vidocq, een strip rond Eugène François Vidocq, de Franse evenknie van de Amerikaanse privédetective Allan Pinkerton, over wie ook talloze strips verschenen.
Voorin in de drie integrales staan Kresse-kenners Rob van Eijck en Rob van der Nol steeds kort stil bij de Indianenreeks: bekwaam, tikje droog, maar interessant genoeg vanwege het beeldmateriaal. In het derde deel gaat het tien pagina’s lang over de Unvollendete, dat vreemde Duitse woord dat kortgeleden ineens overal opdook toen het over het Suske & Wiske-verhaal De sonometer ging. In Kresse’s geval verwijst het naar het tiende album dat hij nooit afrondde. De heren kenners staan er uitvoerig bij stil.
Er valt van alles te zeggen voor en tegen de reeks. Jonge lezers zullen eerder gaan voor de nieuwe westerns – en die zijn er genoeg. Maar toch missen ze dan een bijzondere blik op het prairieleven. Kresse wist veel van de geschiedenis van de Noord-Amerikaanse indianen en dat lees je terug. Misschien dat al die feitenkennis iets van de spanning wegnam, het zorgt er tegelijk voor dat de lezer mooie inzichten krijgt over de Apachen. Het doet hier en daar wat denken aan de contemplatieve verhaallijnen in Buddy Longway en Jonathan – twee series die niets te maken hebben met de Apachen van Kresse, maar die ook blijk geven van een verlangen om andere culturen te leren begrijpen.
Wie van westerns houdt kan niet om de Indianenreeks van Kresse heen, zoveel is duidelijk. De drie integrales zijn met zorg en toewijding samengesteld en uitgegeven, en horen thuis in iedere serieuze westernverzameling.
Stefan Nieuwenhuis
Hans G. Kresse – Indianenreeks 3: Eer. Arboris. 192 blz. hardcover. € 29,95.