Recensie: Matthijs de Ridder – Boem Paukeslag
Boeiende biografie van een dichtbundel
Het zal niemand ontgaan zijn: honderd jaar geleden, in 1921, verscheen een van de meest bijzondere en indrukwekkende dichtbundels die de internationale literaire avant-garde heeft voortgebracht, Bezette stad van Paul van Ostaijen. Van Ostaijen schreef het werk in delen in Berlijn, terwijl in Antwerpen zijn vriend, de beeldhouwer Oscar Jespers zich over de bijzondere vormgeving ontfermde. Dat de bundel veel meer was dan het alom bekende ‘BOEM PAUKESLAG’ weten ingewijden en liefhebbers maar al te goed, maar toch zullen dat de twee woorden zijn die werkelijk iedereen, ook buiten de literaire bubbel, wel wat zeggen.
Het is daarom niet onverstandig van Matthijs de Ridder om juist die twee woorden te kiezen als titel van zijn ‘strooptocht door Paul van Ostaijens Bezette stad’, zoals hij in de ondertitel aangeeft. Maar hij doet zichzelf daarmee ook te kort, want veel meer dan een tocht door de bundel, is zijn studie eerst en vooral een ontdekkingsreis rond en achter de bundel. Boem Paukeslag van Matthijs de Ridder is een volwaardige biografie geworden, niet van een persoon maar van de dertig gedichten uit Bezette stad.
De Ridder verplaatst zich daartoe naar twee momenten uit het begin van de twintigste eeuw. Allereerst naar de maanden in 1920 en 1921, toen Paul van Ostaijen in Duitsland langzaam maar zeker toegroeide naar het schrijven van die bijzondere bundel, maar ook naar de jaren van de daadwerkelijke bezetting van Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog, jaren die Van Ostaijen zelf in de Scheldestad doorbracht.
Beide perioden komen in De Ridders toegankelijke proza tot leven. Zo lezen we over dinsdag 27 juli 1920, ‘de dag dat Paul van Ostaijen aan Bezette stad begon’ over een wandeling langs de Schlachtensee met de schilders Georg Muche en Paul Citroen:
Maar iets moet er die middag voor hebben gezorgd dat de puzzelstukjes in het hoofd van Van Ostaijen definitief in elkaar zijn gevallen. Hij zag het plots voor zich, hoe zijn, nee, hoe dé nieuwe poëzie eruit moest zien. Nu het er naar uitzag dat hij toch nog even in Berlijn moest blijven, zou hij de goegemeente laten zien hoe een boek waarin de uitgangspunten van de moderne poëzie echt consequent waren doorgevoerd eruit zag. In zijn nieuwe boek zou hij alles samenbrengen: de destructie van de oorlog, de wilde montage van de film, de compositie van een kubistisch stadsbeeld, de scherts van dada en de klankrijke meerduidigheid van de expressionistische poëzie – en dit allemaal in één grootse, meeslepende vertelling.
Na de wandeling pakte hij een vers blad papier en begon aan het gedicht ‘Bedreigde stad’: ‘Visé marsj Luik mortieren / marsj mortieren’.
Het gedicht zelf komt verderop aan de orde. ‘Bedreigde stad’ gaat over de periode van vóór de bezetting, de tijd van belegering en granaatbeschietingen. Maar ook van de soldaten die de verdedigingswerken ontvluchten en in hun kielzog de vele hoeren. Van Ostaijen vergelijkt de bedreigde stad wel met de komeet van Halley die in 1910 een wereldwijde angst voor de ondergang had veroorzaakt.
Het fatalisme van vijftien minuten voor de ondergang nog even snel van bil willen gaan, het is een van de groteske scènes waarin Van Ostaijen de Belgische burgerlijke orde de maat neemt. ‘Nadat de hoererij van de legerofficieren en de gegoede burgerij al aan de kaak is gesteld,’ stelt De Ridder even verderop, ‘kan in Van Ostaijens Apocalyps de ontluistering van de koning, de hoogste vertegenwoordiger van het Belgische bestel, niet uitblijven.’ In ‘Bedreigde stad’ formuleert de dichter het zo:
In een paar woorden maakt Van Ostaijen korte metten met het imago van de koning, licht De Ridder deze korte passage toe:
De kritiek lijkt subtiel, maar er zijn weinig plekken in Bezette stad waar Van Ostaijen venijniger uit de hoek komt dan hier. In de overweging of men tijdens de nachtelijke vlucht van het leger de koning, de eerste soldaat, niet per ongeluk in de eerste loopgraaf achtergelaten zou hebben (of zijn staalhelm), blijft er werkelijk niets heel van Albert I. De monarch, die al snel de koosnaam koning-soldaat kreeg, omdat hij schouder aan schouder met het voetvolk zou strijden, blijkt niet alleen slechts een model te zijn dat zich graag in heldhaftige omstandigheden laat fotograferen, hij is een willoze pion die naar believen heen en weer kan worden geschoven door de Belgische politiek. De grote held van de oorlog is een speelbal in de propaganda van een verdorven systeem. Om Johannes nog een laatste keer [uit het Bijbelboek ‘Openbaring’- JdJ] te citeren: ‘De vrouw die je zag is de grote stad, die heerst over de koningen op aarde’.
En dan moet de bezetting nog beginnen!
Matthijs de Ridder verstaat de kunst om gedichten die toch al van de bladzijden af spatten, tot een staat van paraatheid te brengen die zijn weerga niet kent. Honderd jaar nadat zij door Van Ostaijen (en door Oscar Jespers!) aan de openbaarheid zijn prijsgegeven, leven ze als nooit tevoren. Samen met het, mede door De Ridder samengestelde, boek Besmette stad, waarin dichters uit de coronaquarantaine reageren op gedichten uit een militaire bezetting, vormt Boem Paukeslag een uniek monument voor die unieke bundel van een eeuw geleden.
Jan de Jong
Matthijs de Ridder – Boem Paukeslag. Op strooptocht door Paul van Ostaijens Bezette Stad. Pelckmans, Kalmthout. 328 blz. € 20,00