Recensie: Simon Vestdijk – Een Alpenroman
Een liefde die lankmoedig is en goedertieren
Uitgeverij kleine Uil geeft in de Regenboogreeks prozawerken uit waarin lhbt-verhoudingen worden beschreven, zoals De klok van Iris Murdoch en het verzameld werk van Willem Bijsterbosch. In de maand waarin het vijftig jaar geleden is dat Simon Vestdijk overleed, wordt diens Een Alpenroman aan de lijst toegevoegd, een meesterwerk dat ten onrechte in de vergetelheid is geraakt. De roman stamt uit 1961 en deed bij verschijnen veel stof opwaaien. De dan tweeënzestigjarige auteur beschrijft de liefde tussen twee vrouwen. Hij kreeg, zoals dat wel vaker in zijn carrière gebeurde, in de kritieken de wind van voren. Het Algemeen Handelsblad schreef: ‘Dit boek is ziek, zo ziek’ en Trouw meldde onthutst dat de roman aandacht besteedde aan een ‘verboden vorm van geslachtelijke liefde’.
Een Alpenroman laat zich lezen als een spiegelroman van Vestdijks bekendste werk Terug tot Ina Damman. In beide boeken handelt het om de twee belangrijkste onderwerpen in diens oeuvre: angst en liefde. In Terug tot Ina Damman wordt het leven van de dertienjarige Anton Wachter beheerst door zijn angsten totdat hij verliefd wordt op Ina Damman. Dankzij zijn weloverwogen liefde voor haar weet hij zijn angsten onder controle te krijgen, in weerwil van het feit dat die liefde onbeantwoord blijft. In Een Alpenroman gebeurt het tegenovergestelde. Hoofdpersonage Lucie Ebbinge is een vrouw van in de veertig die in tegenstelling tot Anton nauwelijks angst lijkt te kennen. Maar dan ontmoet ze haar grote liefde Anna Brandner. Ze stort zich blindelings in een onstuimige affaire. Haar onwankelbare onverschrokkenheid verdampt. Interessant is het te weten dat zowel Ina Damman als Anna Brandner een bovengemiddeld belangrijke rol hadden in het leven van de auteur zelf. In interviews gaf Vestdijk aan dat hij als jongen hopeloos verliefd was geweest op het meisje dat model stond voor Ina Damman. En met betrekking tot Een Alpenroman liet hij weten dat hij ook smoorverliefd was geweest op Anna Brandner, en dat terwijl zij geheel aan zijn fantasie was ontsproten.
Lucie Ebbinge is een opvallend knappe verschijning. Dat is vooral te danken aan haar grote bruine ogen, waarmee ze al haar hele leven de aandacht naar zich toe weet te trekken en dingen voor zich gedaan weet te krijgen. Ze is getrouwd met de achttien jaar oudere Henk Ebbinge. Maar ondanks haar huwelijkse staat krijgt ze in de loop van het verhaal maar liefst twee aanzoeken, die ze beide afwijst. Ze is, vanwege een vermeende hartkwaal, op vakantie gestuurd naar het fictieve Duitse bergdorp Gertesbad in de Alpen. Zelf gelooft ze niet echt dat ze ziek is. Het is vooral haar dochter Babs die doodsangsten uitstaat dat haar moeder wel eens getroffen zou kunnen gaan worden door een hartinfarct. Lucie wordt door haar man naar het vakantieadres gebracht. Hij kan niet bij haar blijven omdat hij belangrijke zaken te regelen heeft in Nederland. Lucie blijft alleen achter in een groot, traditioneel Duits berghotel, genaamd de Goldene Ochse.
Al tijdens de eerste dagen van haar verblijf in het dorp loopt Lucie een oude minnaar tegen het lijf. Ze heeft als twintiger enige tijd kunstgeschiedenis gestudeerd in München en daar had ze een korte relatie met de geneeskundestudent Ludwig Ponn. Hij blijkt zich toevalligerwijs ook op te houden in de buurt van Gertesbad. Ze ontmoeten elkaar in een restaurant en zij biecht al gauw op hoe het volgens haar zit met haar hartkwaal:
‘Ik heb wel eens gedacht dat het in hoofdzaak een creatie is van mijn dochter, maar dat is een heel verhaal. Voor een gewone ingebeelde zieke houd ik mij in ieder geval niet. Ik heb het nu ongeveer een jaar, en het wordt langzamerhand erger. Hartkloppingen, soms pijn, niet erg. Kortademig eigenlijk niet. Dikke voeten en de rest zal ik je maar besparen, dat wil zeggen, die heb ik nooit gehad. Je ziet, dat ik op de hoogte ben, ze hebben me al zo dikwijls uitgehoord. Babs, dat is mijn dochter, weet er nog veel meer van.’
Dokter Ponn onderzoekt Lucie enigszins oppervlakkig en komt tot de conclusie dat ze eropuit zou moeten trekken, de bergen in. De lichaamsbeweging zal haar goed doen. Dat laat Lucie zich geen tweemaal zeggen. Ze zorgt dat ze wandelschoenen krijgt en begeeft zich in de woeste natuur, die door Vestdijk uitvoerig doch nergens wijdlopig wordt beschreven. Lucie kent geen vrees, alleen hoogtevrees, maar die heeft meer te maken met de angst om onverhoopt te gaan springen dan om ergens af te vallen. Om die reden bestijgt ze moeiteloos allerlei berghellingen, maar mijdt ze onder meer de stoeltjeslift: ‘Sesselbahnen waren een van de weinige dingen op de wereld waar ze niet in durfde, ze was er zeker van, dat ze de ceintuur los zou maken en naar beneden stappen.’
Tijdens de wandelingen wordt ze er herhaaldelijk op gewezen dat het niet zonder gevaar is om zich in haar eentje op de smalle bergpaadjes te wagen. Lucie slaat alle waarschuwingen eigenwijs in de wind. Ze drijft zelfs de spot met de overbezorgde dorpsbewoners en medetoeristen als deze haar afraden om verder te gaan of haar hun diensten aanbieden om op te treden als haar wandelgezelschap. Wat anderen zien als een risico is voor haar in de eerste plaats het mogelijke begin van een interessant avontuur.
In het hotel wordt Lucie vanaf het begin nogal uitgebreid in de watten gelegd door een van de kelnerinnen. Ze heet Anna Brandner en ze lijkt het tot haar persoonlijke verantwoordelijkheid te hebben gemaakt om Lucie een onvergetelijk verblijf in het hotel te bezorgen. Ze brengt haar uitgebreide ontbijten met door haarzelf geplukte bloemen en ze let erop dat Lucie ’s avonds de beste plaatsen krijgt in het restaurant. Het duurt enige tijd voordat het bij Lucie begint te dagen dat er aan de genegenheid van de kelnerin weleens iets meer ten grondslag zou kunnen liggen dan puur zakelijke vriendelijkheid. Als het goed en wel tot haar doordringt dat Anna best eens verliefd op haar zou kunnen zijn, realiseert ze zich dat de liefde wederzijds is. Zonder dat ze het gemerkt heeft, is ze steeds meer van de kelnerin gaan houden. Het brengt haar aanvankelijk behoorlijk van haar stuk.
Lucie kwam er niet uit. Het woord ‘lesbisch’ lag als een onverteerbaar brok in haar maag, en zij had het met enig beleid misschien nog wel kunnen verteren, maar zij moest over een uur of wat spreken met Anna Brandner. Beurtelings was het haar alsof zij niets en alsof zij alles afwist van ‘lesbisch’.
Als Anna aan het einde van de middag bij haar komt, slaat de angst definitief toe:
Maar toen de geroepene in de deur tegenover haar stond, lang en smal en recht, de ogen neergeslagen, de kin koppig naar voren, toen werd zij opeens bang. Deze angst maakte haar driftig. Ze verloor het hoofd, en had er plezier in erge dingen te zeggen.
‘Kom even binnen, Anna, en doe de deur achter je dicht. Je kunt toch wel even weg?… Ik wou je zeggen, dat ik morgen naar een ander hotel ga.’
Op dit moment van het verhaal is Lucie tegen wil en dank in een overdrachtelijke Sesselbahn beland. Ze is bang om een beslissing te nemen die haar en Anna mogelijk schade zou kunnen gaan berokkenen. De angst heeft een verlammende uitwerking op de altijd zegevierende avonturier in haar. Enige tijd lijkt het er zelfs op dat die angst de overhand zal gaan behouden. Lucie begint zich, behoorlijk tegen haar natuur in, zorgen te maken over wat de mensen in haar omgeving erover zouden kunnen gaan zeggen of denken als ze haar hart besluit te volgen, iets wat haar normaal gesproken koud laat. Voor de katholieke Anna ligt het wat dat betreft nog minder gemakkelijk. Zij is verloofd met een ruwe dorpeling en men verwacht van haar dat ze binnenkort met hem zal trouwen. Zij gelooft bovendien werkelijk in de zondigheid van de liefde tussen twee vrouwen.
Lucie en Anna kiezen ondanks alle mogelijke weerstand toch voor de liefde die ze voor elkaar voelen. Hun eerste nacht samen sterkt hen in hun overtuiging dat hun liefde oprecht en puur is. De manier waarop Vestdijk het lichamelijke contact tussen de vrouwen beschrijft is ingetogen en tegelijkertijd inlevend. Vestdijk toont zich hier, net als in al zijn romans, de grote meester in de kunst van het weglaten; zijn personages bedrijven de liefde in de witregels, gaan ten onder in een enkele bijzin en sterven in de laatste paar woorden voor de punt.
Het zijn de plaatselijke vertegenwoordigers van de katholieke kerk die aan het einde van de roman nog roet in het eten dreigen te gooien. Anna krijgt steeds meer moeite met hetgeen ze heeft gedaan en ze gaat te biecht bij een pastoor. Daarna verdwijnt ze spoorloos. Dan leert de altijd op haar wenken bediende Lucie een vorm van angst kennen die tot dan toe stelselmatig aan haar is voorbijgegaan: de angst om iemand te verliezen van wie je meer houdt dan van wie ook ter wereld.
Anna had wroeging gekregen, en dan ging men naar een pastoor. En de pastoor zou niet zeggen: ‘Ga je gang, mijn kind; wanneer je die mevrouw werkelijk liefhebt, dan is niets slecht, dan is dat een liefde, die alle begrip te boven gaat, dus ook het onze, een liefde die lankmoedig is en goedertieren, die niet lichtvaardiglijk handelt en niet ongeschiktelijk, die niet verbitterd wordt en vooral ook geen kwaad denkt, die alle dingen bedekt en alle dingen verdraagt, en het mag dan waar zijn, dat je een zondares bent, door je liefde en geloof verzet je ook bergen, en je kómt nu eenmaal uit de bergen, we zullen dat allemaal maar niet zo zwaar opnemen…’ Dat zou de pastoor werkelijk niet kunnen zeggen.
In deze gedachten van Lucie klinkt duidelijk de stem door van de auteur Vestdijk, die kritische opvattingen koesterde over de verschillende wereldreligies. Door angst te prediken in plaats van liefde dreigt in deze roman de kerk een streep trekken door het mooiste en het belangrijkste wat Lucie ooit is overkomen. Zeer geraffineerd laat Vestdijk hier zien dat het wat hem betreft niet strookt met wat de katholieke kerk zou moeten uitdragen als het gaat over de intense liefde die mensen voor elkaar kunnen voelen. Het doet denken aan wat hij tien jaar eerder schrijft in zijn non-fictiewerk De toekomst der religie: ‘Ik moet bekennen (…) dat ik, zolang ik mij niet dwing tot onpartijdig oordelen, voor niets zo onverdraagzaam ben als voor de onverdraagzaamheid, die zovele christenen ontsiert’. Vestdijk laat Lucie uiteindelijk besluiten om niet bij de pakken te gaan neerzitten. Dat leidt tot een uiterst spannende en ontroerende ontknoping.
De reden dat Een Alpenroman in 1961 zo veel opschudding veroorzaakte is enkel dat Vestdijk laat zien dat een lesbische relatie een heel gewone liefdesrelatie is. Dat was zestig jaar geleden voor de meeste Nederlanders geen vanzelfsprekendheid. En helaas is wat dit betreft de situatie in 2021 nog steeds zorgwekkend. Met deze mooie roman is Vestdijk, ook vijftig jaar na zijn dood, nog altijd in staat om mensen een hart onder de riem te steken als ze in de verdrukking dreigen te komen in een wereld vol achterhaalde opvattingen.
Ronald Ohlsen
Simon Vestdijk – Een Alpenroman. Met een nawoord van Doeke Sijens. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 400 blz. € 27,50.