Recensie: Luc Boudens – De oogappel
Als solitair was ik, zoals zovelen, beter bestand tegen de eenzaamheid
Een criticus heeft het altijd het lastigst wanneer hij een boek goed vindt, zonder dat hij precies de vinger kan leggen op de kwaliteit ervan. Bij het werk van Luc Boudens is dat ook het geval. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig verschenen enkele boeken van hem waarna hij alleen nog maar bibliofiel opdook en pas in 2014 weer boven water kwam met de roman Op eenzame hoogte. De roman gaat over een oudere man die in de ban komt van een jongere vent die bij hem in komt wonen. Het verhaaltje is ondergeschikt aan de stijl.
In De oogappel is ook sprake van een oudere schrijver (Leduc) bij wie een jongere man (Fitou) is komen inwonen. De roman is gebaseerd op het autobiografische gegeven dat Boudens tijdens ‘een mindere periode in mijn leven’, zo zei hij in Knack, een tijdje bij Henri-Floris Jespers introk. Fitou is nogal zelfdestructief aan het drinken nadat zijn relatie is uitgegaan. Sinds die tijd woont hij in bij Leduc in Antwerpen en hij zou eigenlijk het werk van Leduc moeten vertalen en zelf moeten schrijven, maar daar komt weinig tot niets van. Sowieso gebeurt er niet veel. Ze gaan vaak naar het café, ze maken samen een uitstapje naar Knokke en Parijs, Leduc begint een antiquariaat, de katten worden te eten gegeven. Niet meteen gebeurtenissen waarvoor de talkshows in drommen voor de deur staan en de boekkopende massa naar de winkel holt.
De oogappel is opgebouwd uit veel korte hoofdstukjes die steeds worden voorafgegaan door een nogal ouderwetse en daardoor komisch aandoende samenvatting (‘Leduc en Fitou bekijken even of hun smoking nog past want waarschijnlijk ligt er een reis naar kunstkustcasino in het verschiet.’). Binnen de hoofdstuk komt er altijd een flard langs van een liefdesbrief die Fitou aan zijn ex schrijft.
Tot nu toe lukt het me nog niet echt om uit te leggen waarom ik dit een fijn boek vind, want dat heeft ook met zoiets ongrijpbaars als sfeer te maken, met het verbond tussen Leduc en Fitou die als twee eenlingen samen overleven.
Als solitair was ik, zoals zovelen, beter bestand tegen de eenzaamheid.
De kwaliteit zit vooral in de stijl, waarin een vilein soort humor met hooghartige eruditie vermengd is. De openingszin luidt:
‘Een gat is een gat,’ zei Tomtom en uit zijn zelfgenoegzame houding leidden we af dat hij vannacht niet meteen begaan was geweest met de staat van ons aller ozonlaag.
Op elke bladzijde is wel zo’n zin te vinden waar ik van opkikker. ‘De benzinewalm bracht mij pas goed in reisstemming,’ schrijft Boudens als Leduc en Fitou op reis een tankstation aandoen. Het valt Fitou op dat iedereen een tattoo heeft.
Het was uitkijken naar het eerste voorhoofd met daarop ‘Nutella’ in gotisch schrift. Alsof de aangeboren lelijkheid van de meesten niet al volstond.
De mannen ontzien elkaar ook niet in hun opmerkingen, dat blijkt bijvoorbeeld bij de volgende opmerking van de alcoholist Fitou:
‘Ik denk dat ik dringend toe ben aan een beetje vakantie.’
‘Dat geloof ik graag. Aan de Cotes-du-Rhône waarschijnlijk?’
Zolang Luc Boudens kan publiceren, blijft er hoop voor echte literaire lezers.
Coen Peppelenbos
Luc Boudens – De oogappel. Vrijdag, Antwerpen. 160 blz. € 18,50.