Recensie: Thomas Bernhard – De onderspitdelver
Niet geniaal genoeg
Als een veelbelovend pianist zijn kapitale Steinway weggeeft aan een willekeurig schoolkind en van de ene op de andere dag besluit geen toets meer te willen beroeren, is er wel wat aan de hand. In De onderspitdelver van de Oostenrijkse (toneel)auteur Thomas Bernhard is de confrontatie met een onbereikbaar talentvolle andere musicus de aanleiding voor dit radicale besluit.
Dat ongenaakbare talent is Glenn Gould, de geniale vertolker van onder meer de Goldbergvariaties van Bach. Vanaf het eerste moment dat de ik-figuur hem hoort spelen, realiseert hij zich dat diens perfectie voor hem niet is weggelegd. Hetzelfde geldt voor de derde pianist in deze kunstenaarsroman, het fictieve personage Wertheimer, door Gould bij hun eerste ontmoeting al meteen de onderspitdelver genoemd.
Het is nog niet zo lang geleden dat van de altijd met innige graagte subversieve Bernhard nauwelijks of geen Nederlandse vertalingen voorhanden waren. Daar is snel verandering in gekomen. Zowel IJzer als Vleugels brachten de laatste tijd vertalingen uit, waarvan De onderspitdelver zonder meer een van de meest intrigerende is. Zowel de ik-figuur als Wertheimer herkennen en erkennen het ongekende talent van Glenn Gould, wat hun beide levens welbeschouwd uitzichtloos maakt. Hebben ze fouten gemaakt in hun ontwikkeling, vraagt hij zich af:
We moeten van het begin af aan weten wat we willen, dacht ik, al als kind moeten we in ons hoofd hebben wat we willen, hebben willen, hebben moeten, dacht ik.
De roman is een lange innerlijke monoloog — kent geen hoofdstukken of alinea’s, een beproefde Bernhard-methode —, die op fascinerende wijze de gedachten en twijfels van de protagonist, in wie vagelijk de schrijver zelf te herkennen is, doet uitkomen. Meer nog dan de vaststelling dat het grootste talent, de grootste persoonlijkheid ook, uiteindelijk alle mindere goden overbodig maakt, draait het in De onderspitdelver over de menselijke drang het eigen bestaan te willen duiden en verantwoorden, met inbegrip van de verhouding tot anderen.
De verteller kijkt terug op de ontmoeting van de alle drie uit rijke families afkomstige musici tijdens de lessen bij Vladimir Horowitz aan het Mozarteum in Salzburg en hun studentikoze verhouding, waarin echter al meteen rivaliteit doorklinkt. Voor een herschikking van posities is geen enkele ruimte, houdt de filosoferende ex-musicus zich voor: al vanaf het eerste moment was duidelijk dat Glenn van een uitzonderlijke klasse was. De protagonist lijkt het echter niet te kunnen laten Wertheimer op uiteenlopende vlakken zwaar te bekritiseren, als was hij zelf uit op het ‘zilver’.
Voor Wertheimer was het altijd belangrijk te weten wat de mensen van hem dachten. Glenn hechtte daar geen enkele waarde aan, net zomin als ikzelf, mij had het net als Glenn nooit iets kunnen schelen wat de zogenaamde omgeving van me dacht. Wertheimer praatte, ook als hij niets te zeggen had, enkel omdat zwijgen gevaarlijk voor hem was geworden, Glenn zweeg soms tijdenlang, net als ik die net als Glenn ook wel dagen kon zwijgen, maar niet, zoals Glenn, weken. Alleen al de angst niet serieus genomen te worden maakte onze onderspitdelver praatziek, dacht ik.
De onderlinge verhouding tussen de drie mannen, dus steeds beschouwd vanuit de ik-figuur, heeft talloze aspecten, die vernuftig raken aan evenzovele universele kwesties, zoals afkomst, karakter, ambitie en zelfkritiek, door de protagonist voortdurend gerelativeerd met de woorden ‘dacht ik’. Daarnaast benadrukken cursieve woorden en zinnen bepaalde gedachten en gevolgtrekkingen, alsof de ik-figuur zichzelf ervan tracht te overtuigen dat in ieder geval hierover geen twijfel mogelijk is. Het tekent de verteller, die zich na de muziek op de ‘geesteswetenschappen’ stortte, al wist hij nauwelijks wat die term inhoudt. Vanuit Madrid, dat hij bejubelt als de mooiste aller steden, kritiseert hij na de dood van zijn beide oud-muziek-collega’s met sardonisch genoegen ook nog de dorpse bekrompenheid van Oostenrijk, waarmee De onderspitdelver meteen herkenbaar wordt als een echte Bernhard.
André Keikes
Thomas Bernhard – De onderspitdelver. Vertaald uit het Duits door Chris Bakker. IJzer, Utrecht. 206 blz. € 22,50.