Recensie: Bart Meuleman – Wij zijn nooit alleen
Eigenzinnige waarnemingen
Op de kaft van Wij zijn nooit alleen van Bart Meuleman staat ‘Verhalen’, maar het zijn waarnemingen, eigenzinnige waarnemingen. Meuleman is een voyeur, soms schaamteloos, maar altijd treffend. Bij het uitgaan van school: ‘De namiddag kan soms zo op het gemoed drukken dat het niet uitmaakt of je gevangenzit in een schoolbank of weer bent vrijgelaten. Om wat te doen? Er is geen weg naast het leven dat er is. Je kunt niet afslaan.’ Daar moet ik wel even over nadenken.
De schrijver geeft een scherp beeld van zijn vriend Paul Verrept en van zichzelf. ‘Terwijl ik stug, nors, nerveus en ongemakkelijk ben en een tikje behaagziek bij dit alles, straalt hij een sombere rust uit die inwerkt als de melodie van een gelaten liedje.’ Elders noemt hij zich ‘Nogal dweperig van aard’. Paul Verrept maakte in samenwerking met Meuleman de bekende Mijnheertje Kokhals-reeks over een heerschap dat schippert tussen geluk en ongeluk. Rond dat personage werd ook een theatervoorstelling opgezet. Meuleman schrijft: ‘wil ik hem wel als vriend? (…) Zoveel ruzies die we hadden, ik schrik ervan als ik eraan terugdenk. (…) We zijn moeilijke fans van elkaar.’
Een andere vriend, vroeger zijn leraar, voor wie hij altijd ontzag voelde, was Dirk Lauwaert, die schreef over kunst, bijvoorbeeld over Corot. De afbeelding voor- en achterop het boek is een naakt van Corot, die vooral veel landschappen schilderde: voorloper van de impressionisten. De naakte vrouw ligt op een wit dekbed, omgewoeld, op de grond. Haar lichaam heeft ongeveer de kleur van de achtergrond. Zij ligt met een geprononceerde heup en bil in beeld: één borst is te zien en de geheven arm om haar hoofd. Ze kijkt met een blik die lijkt te zeggen: wat kijk je nou? Afwijzend, zou ik zeggen, eigenzinnig.
Over Degas die zijn ballerina’s op doek zet, schrijft Lauwaert in de woorden van Meuleman:
Je ziet het zo voor je, je ruikt de terpentijn en de badolie, en ondanks het sadisme waaronder de nukkige meester zijn modellen laat kreunen – misschien daardoor net – kom je in de buurt van het wonder. Zoals vaak lukt het Lauwaert om ons dicht bij het geschilderde beeld te brengen én de gedachten en emotionele werelden erachter op te wekken.
Meuleman gaat Corot bekijken in het Louvre. Het valt hem op dat hij waarnemen boven verbeelden stelde, anders dan zijn voorgangers die Bijbelse taferelen en mythologische verhalen verbeeldden. Meuleman doet hetzelfde: waarnemen en wat hem ook opvalt bij Corot, die niet water schilderde als water,
dan wel een punt waar je gedachten zonder voorwerp werden. Weg van de mens, en uiteindelijk ook weg van de natuur (…). Wat me hypnotiseerde was niet het beeld, maar de plek op het doek waar het beeld verdween. Deze landschapjes spiegelden het moment dat nog niets was begonnen. Of waarop alles gedaan was. Onze dood? Die was plots erg aanwezig.
Lauwaert schreef ook veel over fotografie. Meuleman doet het ook, bijvoorbeeld over Garry Winogard. Hij bezoekt Kassel in 1997 en vindt de Documenta een monsterexpo, zoals alle grote kunstgebeurtenissen. ‘Je kunt ze zien als een warreling van drukke zenuwbanen waarin veel van wat ons in de toekomst wacht al opflikkert, als doembeeld of als uitdaging. (…) ik voelde mij daar ook bestookt met een overvloed aan instructies. Dat zon mij niet.’ De laatste zin is een voorbeeld van Vlaams taalgebruik, dat mij niet stoort, integendeel. Andere voorbeelden zijn: ‘ze hadden hem wel in de mot gehad’ en het gebruik van het woord ‘toch’ in zinnen als: ‘We leven simpel en bescheiden, zoals studenten dat doen. Sommigen toch.’ Nog een voorbeeld: ‘eens dat voorbij is’.
De bundel is verdeeld in TOEN, LATER en INMIDDELS. Een stukje uit LATER heet ‘Apen schudden’. Het gaat over weinig, een fietstochtje van Antwerpen naar zijn geboortegrond ‘in de huiselijke streek van Turnhout’. Kalm rijdend op de fiets langs een kanaal. Hij denkt aan een klein reservaat Tikkebroeken en een rijmpje dat zijn vader hem leerde: ‘Waar ga je naartoe? Naar de Tikke Broeken. Wat ga je daar doen? Apen Schudden.’ Hij gaat zijn vader bezoeken in een kliniek. De vader heeft vlekjes op de lever. ‘We wisten wel wat het was.’ Ach, zegt hij in het begin van het stukje: ‘het was niets eigenlijk’, het ‘avontuur’ van die dag, maar juist dat niksige weet Meuleman om te toveren tot een diamantje.
Remco Ekkers
Bart Meuleman – Wij zijn nooit alleen. Querido , Amsterdam. 206 blz. € 20,-.