Recensie: R.C. Sherriff – Twee weken weg
Dralen aan zee
Doffe misselijkheid, een bonzend hart, paniekgevoelens, drang om te huilen. Twee weken vakantie aan zee op een paar uurtjes treinen van huis, dat was me wat zo’n eeuw geleden. R.C. Sherriff schreef de Engelse klassieker The Fortnight in September in 1931, nu in Nederlandse vertaling verschenen als Twee weken weg: een herinnering aan zijn eigen kindervakanties aan de Engelse zuidkust. Onvergelijkbaar met het rolkoffertoerisme van nu.
Corona heeft wat losgemaakt. Een eenvoudige vakantie in eigen land is opeens weer voorstelbaar en dat zal bij menigeen de vraag hebben opgeroepen: hoe deden ze dat vroeger? Twee weken weg is dan een vermakelijke gids, aangezien WO I-veteraan Sherriff zijn personages dicht op de huid zit. Maar liefst 150 van de 352 bladzijden besteedt hij aan de korte treinreis van Dulwich in de regio Londen naar de kust en vooral de niet geringe voorbereidingen van het jaarlijkse hoogtepunt in de kleine levens van Ernest en Flossie Stevens met hun drie kinderen Dick, Mary en Ernie. Geen risico mag worden uitgesloten, aan alles wordt gedacht. Vader Stevens is het ouderwetse hoofd van de hoeksteen van de samenleving, moeder en de kinderen schikken zich naar buiten toe blijmoedig.
(…) mevrouw Stevens had een grote hekel aan die reis. Ze was nooit een lezer geweest. Ze kon zich niet verliezen in een boek of een tijdschrift. Na afloop stonden het bagagerek en de onheilspellend rode noodrem op haar pijnlijke netvliezen gebrand.
Iedereen is van de eerste tot de laatste dag geforceerd opgewekt en ook dankbaar voor wat veertien dagen zee hen biedt, al verblijft het gezin al twintig jaar in hetzelfde groezelige pensionnetje vol oude troep van de weduwe Huggett dat met de tijd scharriger wordt. Maar de familie voelt het als haar dure plicht de oude dame trouw te blijven, al blijken andere gasten steeds vaker hun heil elders te zoeken.
Eenmaal in de volkse badplaats Bognor Regis mogen de stijve boorden af en durven de vakantiegangers het aan in canvas zomerschoenen rond te stappen. Vanaf dat moment dient er genoten te worden, want twee weken zijn immers zo om. Dus herhaalt vooral vader Stevens keer op keer dat het hier om ‘heerlijke dagen’ gaat, mocht iemand dat even vergeten. De vakantie zelf bestaat vooral uit weldadig dralen, zo anders dan hoe het dagelijks bestaan er in de overige vijftig weken van het jaar uitziet. Moeder Stevens valt die losbandigheid echter zwaar, haar taak lijkt er uit te bestaan veelvuldig op de rem te trappen.
Ze hadden het vreemde, verontrustende momentje bereikt dat in elke vakantie voorkomt: het ogenblik waarop de gespannen opwinding van de reis ineens wegvalt en dooft, en je achterblijft met de vage vraag wat je gaat doen, en hoe je moet beginnen. Met een zweem van paniek vraag je je af of je vakantie uiteindelijk slechts een saaie anticlimax van de reis is.
Dat Sherriff zich heeft laten inspireren door zijn eigen kinderjaren, wil niet zeggen dat Twee weken weg alleen maar sentimenteel en nostalgisch aanvoelt. Het is een goed doordacht boek met ruimte voor ironie en een sociologische blik. De familie Stevens moet immers model hebben gestaan voor talloze andere gezinnen, die vreesden noodzakelijk geachte spullen te vergeten en treinaansluitingen te missen. Ook in ons land zullen vaders zelfgeschreven lijsten, hier ‘marsorders’ genoemd, hebben afgewerkt met irritante verplichtingen voordat het zoet van de vakantie genoten kon worden.
Het minutieus gevolgde gezin behoort tot de lagere middenklasse, vader is kantoorbediende, de oudste kinderen lijken in zijn voetsporen te treden, reist dus derdeklas en viert vakantie in september. Hoogseizoen zou te begrotelijk zijn, net als een beter pension dan Zeezicht, dat zijn naam dankt aan het gegeven dat je ‘vanuit het wc-raampje de top van een lantaarnpaal op de boulevard kon zien’.
Ook na de ‘reis’, waar iedereen van moet bijkomen, lijken de gezinsleden moeite te hebben alles los te laten. Met name moeder Stevens, maar dat de anderen volkomen in paniek raken als zij enkele minuten spoorloos is, zegt ook genoeg over hun gemoedstoestand. Een wandeling langs het strand, de boulevard of op de pier, behoren tot de hoogtepunten, net als het huren van een luxe strandhuisje met openslaande deuren. Een mooie vondst is het dilemma dat opdoemt wanneer vader Stevens een grote klant van zijn kantoor tegenkomt, die het hele gezin op de thee uitnodigt. Weg zorgvuldig opgebouwde zorgeloosheid.
Voorin het met geraffineerd gevoel voor die vervlogen jaren vertaalde boek, is een fragment opgenomen uit de autobiografie van Sherriff, waarin hij kort uitlegt hoe Twee weken weg tot stand is gekomen. Het blijkt om een toevalstreffer te gaan. Eerdere pogingen een roman te schrijven liepen op niets uit, theaterstukken als zijn succesvolle Journeys End kreeg hij niet meer uit zijn pen, maar putten uit zijn jeugdherinneringen en daarmee van talloze andere ‘gewone mensen’, bleek een gouden greep. Hedendaagse lezers zullen vooral versteld staan van de karigheid en de veranderde opvattingen. Zelfs de brave mevrouw Stevens dondert het papierafval van de meegebrachte boterhammetjes zonder blikken of blozen uit het treinraampje.
André Keikes
R.C. Sherriff – Twee weken weg. Vertaald door Inge Kok. Atlas Contact, Amsterdam. 352 blz. € 22,99.