Recensie: Tamsin Calidas – Ik ben een eiland
De behoefte aan vrijheid
Eens in de zoveel tijd lees je een boek dat recht tot je hart spreekt. Zo’n boek is Ik ben een eiland van Tamsin Calidas. De hoofdpersoon is succesvol woont in hartje Londen en werkt in de media. Toch besluit ze, met haar man Rab te verhuizen naar een klein Schots eiland, op zoek naar rust, natuur en vrijheid. Ze willen een boerderijtje kopen. Een romantisch idee, dat daadwerkelijk ten uitvoer wordt gebracht. Het is alsof we zelf op die reis gaan en over een tijdsbestek van bijna twee decennia meemaken wat het betekent om verstoken te zijn van vrienden, comfort en die alles verzengende drukte van het jachtige stadsleven.
Het verhaal raakt aan deze tijd, aan de ratrace waarin we allemaal gevangen zitten en waar we allemaal op gezette tijden uit willen stappen, maar dat niet durven. En juist daarom grijpt dit boek je bij de lurven, want wat als we het wel zouden doen? Wat voor leven wacht ons dan? Landelijk, rustig en idyllisch?
Calidas en haar man Rab maken het zichzelf niet gemakkelijk. De boerderij is vervallen en oud. Er is geen stromend water, noch elektriciteit. Het eerste half jaar wonen ze in een oude camper op hun terrein (de croft) en besteden elk uurtje van de dag aan het opknappen van hun woning. Als je denkt dat lezen bij kaarslicht en jezelf een half jaar wassen in tobbe met koud water de grootste beproeving is, dan kom je bedrogen uit. Als de ruwe winter aanbreekt met zijn ruige stormen die door de kieren en naden van het huis trekt, begin je het comfort van je eigen bank of bed steeds meer te waarderen. De eerste grote storm die Calidas meemaakt moet ze ook nog eens alleen trotseren omdat Rab vastzit op het vasteland. ‘De dageraad is traag. Urenlang zit ik op een houten trap te rillen onder dikke dekens met mijn armen om me heen, mijn blik gericht op dat verblindende donker dat zichzelf afranselt met zijn eigen geselstreng.’ Elektriciteitspalen breken in tweeën, dakdelen waaien van de schuur, omgevallen bomen blokkeren de voordeur van het huis. Maar de ontberingen beperken zich niet alleen tot dat wat de natuur in petto heeft. Ook het sociale kader stort in. De bezoekjes van oude vrienden en familie drogen op. ‘Ik ben opgetogen als mijn broer met zijn jonge gezin kort langs komt uit Hong Kong. En al zegt hij: dit was een topvakantie!’, ze hebben het moeilijk gehad met de ruige omstandigheden en komen niet nog eens.’ Helaas zien de eilandbewoners hen ook eerder als indringers dan als een stel om de lange donkere avonden mee weg te drinken. Het gebrek aan een fijne sociale omgeving, de kinderwens die maar niet wordt vervuld, en de steeds leger rakende portemonnee, drukt zwaar op de geliefden. De relatie vertoont steeds meer barstjes.
Als het huwelijk uiteindelijk stukloopt en Calidas alleen achterblijft op het eiland krijgt ze te maken met haat, seksisme en uitsluiting. Het werk op de croft zou niets voor vrouwen zijn. Stelselmatig wordt ze genegeerd door de andere eilandbewoners. Van een potje intimidatie zijn de boeren ook niet vies. Maar hoezeer het ook tegen zit: vertrekken is voor haar geen optie.
Calidas beschrijft minutieus hoe de natuur zich elke dag opnieuw in andere vormen ontvouwt en als lezer waan je je al snel in een andere wereld.
December, de tijd van het jaar dat de wind het eiland tot op het bot verzengt, al het leven wordt ontveld, afgesneden, verlaten.
Als Calidas over haar relatie tot de natuur schrijft worden haar zinnen allengs sensueler.
Die momenten dat ik in haar koude stroom lig en de zee door me heen vloeit, word ik als een schelp gesponnen, door zout gebrand, door wind omhuld en ontstoken als een gebroken stuk zeetondel waar het licht doorheen schijnt. Ik ben blij eindelijk de pijn van de kou te voelen. Die wast mijn huid en smart weg.
Calidas’ dwaling is dat ze op een gelijkwaardige manier een relatie met de natuur wil aangaan. De lezer weet dat dat niet kan. Langzaam daalt dat besef ook bij Calidas in, ze moet zich onderwerpen aan de oerkracht van de natuur. En soms moet ze juist de baas willen zijn, zoals met haar hond en de andere dieren die ze houdt op de Croft. Over haar trouwe viervoeter schrijft ze: ‘Ik wil haar geen touw ombinden, of haar een gewicht laten zeulen, zoals ik geïnstrueerd ben. Ik wil dat ze vrij is.’ Die behoefte aan vrijheid is een projectie van haar eigen vrijheidsdrang. Maar zit die vrijheid wel in haar omgeving? Of moet die elders worden gezocht. Misschien is dat wel de kernvraag in dit verhaal: kunnen we als mensen wel echt vrij zijn of zijn we altijd speelbal van de omgeving en de omstandigheden?
Calidas trekt alle registers open in dit rauwe boek dat een ode brengt aan het menselijke overlevingsinstinct. Het leest als een avonturenroman, maar is tegelijk een aanzet tot nadenken over hoe je jezelf verhoudt tot de buitenwereld. Hoe je je eigen eenzaamheid bevecht. En uiteindelijk brengt het je bij die ene vraag: als je alles verloren hebt, op wie kun je dan nog bouwen? Calidas komt tot de slotsom dat de natuur die bescherming biedt maar wel met een ijzeren harnas. Het verhaal laat me in verwondering achter: over de wereld die ze neerzet, over de vragen die ze oproept en over het antwoord dat ze probeert te geven.
Femmetje de Wind
Tamsin Calidas – Ik ben een eiland. Vertaald door Hans Kloos. Pluim, Amsterdam. 328 blz. € 22,99.