Interview: A.L. Snijders – ‘De hersenen hebben al die voegwoorden helemaal niet nodig’
‘De hersenen hebben al die voegwoorden helemaal niet nodig’
A.L. Snijders over zkv’s
In december 2008 werd het tweede boek met zkv’s (zeer korte verhalen) van A.L. Snijders gepresenteerd: Bordeaux met ijs. De dag na de presentatie interviewde Coen Peppelenbos de schrijver in boekhandel Godert Walter. Van Snijders is ook nog het eerste deel zkv’s in de handel: Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk. Beide boeken zijn prachtig uitgegeven door AFdH. Bij Thomas Rap verschenen herdrukken van zijn oude (maar niet verouderde) columns onder de titel Heimelijke vreugde deel 1 en 2.
Wat is de definitie van een zkv?
Op verzoek van Vogelaar heb ik daar eens iets over geschreven in Raster. Een zkv is niet alleen een kort verhaaltje; er moet iets in zitten dat wringt, zoals een te kleine schoen. Dat kan grammaticaal: weinig voegwoorden, dingen ‘koud’ tegenover elkaar zetten, maar ook inhoudelijk. Ik moet van de keizer van Japan koud kunnen overstappen naar een kopieermeisje in Lochem, zonder dat ik woorden gebruik als ‘maar’ of ‘maar gisteren’. De hersenen hebben al die voegwoorden helemaal niet nodig. De hersens zijn veel autonomer dan de schoolmeesters altijd willen.
Hoe komt Paul Abels van uitgeverij AFdH aan de zkv’s van A.L. Snijders? Ik hoorde dat er meer gegadigden waren.
Er waren drie uitgeverijen: De Bezige Bij, Contact en AFdH, maar Paul Abels heeft bedacht dat de zkv’s uitgegeven moesten worden.
Paul Abels [aanwezig in de winkel]: Ik kreeg die mailtjes met zkv’s en ik dacht meteen: dat moet een boek worden. Alleen al omdat het een totaal nieuw genre is. Ik viel meteen voor die kortheid en die implicietheid. Ik heb gewoon opgebeld en meneer Snijders vindt altijd alles goed. Wij waren gelukkig eerder dan de andere uitgeverijen.
Snijders: Contact kwam vlak na jou. De Bezige Bij kwam pas later. Mijn eerste boeken met columns zijn uitgegeven bij Thomas Rap en dat is later een imprint geworden van De Bezige Bij. Toen Robbert Ammerlaan hoorde dat die zkv’s een succes waren, liep hij bij de afdeling van Thomas Rap binnen en daar vroeg hij: die Snijders hebben jullie toch ook eens uitgegeven? Toen besloot hij zelf dat ze me op moesten bellen met de vraag of ze een herdruk mochten maken.
Thomas Rap kwam destijds zelf met het idee om niet alleen de columns op te nemen, maar ook de brieven aan de hoofdredacteur. Het plan was zelfs om die in facsimile van mijn handschrift te drukken, maar dat bleek te duur.
Tijdens de presentatie van Bordeaux met ijs werd een oud interview door Ischa Meijer met u afgespeeld. Waar ging dat interview over?
Over de eerste twee boekjes van me, waar de delen Heimelijke vreugde herdrukken van zijn. Ik had het interview nog nooit gehoord. Het afspelen ervan was gisteravond een enorme mislukking, want er zaten allemaal dronken mensen in het café. Ook ‘mijn eigen’ publiek vond het helemaal niet interessant. Men begon hard te praten. Het is ook halverwege gestopt.
Toen ik de honderddertig kilometer terugreed naar Klein Dochteren ’s nachts om twee uur heb ik naar het interview geluisterd dat ze op een schijfje hadden gezet. Ik was zeer gedeprimeerd daardoor. Eerst dacht ik: die Ischa Meijer probeert alleen maar iedereen in de zeik te zetten. Vóór mij werd een actrice te pakken genomen en daarna ik en de enige van de drie die zich tegen hem heel goed kon verweren was Miep Brons, de vrouw van Loek Brons. En die deed in die tijd aan pornovideo’s. Zij was zo brutaal tegen hem dat zijn brutaliteit enigszins verbleekte. Ik kon natuurlijk niet tegen hem op, maar ik had één voordeel, merkte ik: ik ging net zo vlug praten als hij. Wanneer ik vlug praat, vind ik mezelf iets aanvaardbaarder dan wanneer ik zo langzaam en lijzig praat.
Maar vanmorgen vond ik het interview weer prima. Ik heb een heel slappe wereldbeschouwing die in de beeldende kunst goed tot zijn recht is gekomen met die horloges van Salvador Dali. Dat komt omdat ik bij elke gedachte een tegengedachte heb.
Inmiddels zijn de eerste drukken van Snijders op internet een vermogen waard. De verzamelde boeken die in de jaren negentig bij Thomas Rap zijn uitgekomen gaan nu van de hand voor 250 euro en voor de eerste druk van Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk wordt ook al hetzelfde bedrag gevraagd. En de tweede druk doet 75 euro.
Bij de presentatie kwam gisteren een heel bijzondere jongen op mij af met twee exemplaren van Bordeaux met ijs. In de ene mocht ik schrijven wat ik wilde, maar voor de tweede dicteerde hij mij de opdracht. Daar moest staan: ‘Voor Harry Mulisch, in vriendschap, Eik en Linde’. Ik vroeg: ‘Waarom moet dat?’ Toen gaf hij het meesterlijke antwoord: ‘Mijn zoon moet studeren.’ Hij rekende erop dat de waardevermeerdering met die gotspe erin werkelijk astronomisch zou zijn.
In het tweede deel van Heimelijke vreugde las ik dat u bezig was met een roman met de titel De trein naar het noorden over een celliste die in Luik blijft steken. Is daar ooit nog iets van gekomen?
Vannacht reed ik naar huis en ik luisterde naar die cd met Ischa Meijer. Hij ging ook heel erg in op die roman met prikkelende vragen, een tikkeltje beledigend ook. Het was heel stil op de A1. Ik keek opzij en, de hemel was mij genadig, ik zag dat mijn vrouw sliep.
Ik ga nu iets zeggen wat je niet in het openbaar moet zeggen, maar ik heb alles verzonnen. Ik heb die hele roman verzonnen. Dat heb ik nog nooit aan iemand verteld. Bij Ischa Meijer ging ik er ook echt over praten. Allemaal verzonnen.
Er is maar één ding dat echt waar is. Ik ben met mijn echtgenote naar Luik geweest. In die tijd zat ik in het keurslijf van wat ‘men’ van literatuur vindt. Schrijvers zoals A.F.Th. van der Heijden die zich heel erg goed documenteren en rechtszaken bezoeken en zo. Ik wilde dat nadoen. Ik ging dus naar Luik een huis bekijken, waar de hoofdpersoon Laura zou verblijven. Ik herinner me veel meer dat we kampeerden in de heuvels rond Vaals in een tentje. Het was koud en er trok een noodweer voorbij, zodat er allemaal water in dat tentje kwam. Uit woede heb ik toen gedacht: dan ga ik deze hele zaak maar verzinnen. Nu maak ik dus een einde aan de gevolgen van die verschrikkelijke regenbui.
Ik schrok een beetje van een interview in de NRC. Daarin stond dat u milder werd met de jaren. Zelfs Harry Mulisch kwam er goed vanaf. Dat kan toch niet waar zijn?
Nee, maar ik vind wel dat ik eens over hem moet ophouden. Ik heb me voorgenomen om zijn naam nooit meer te noemen. Na dit interview dan. Ik eer hem enorm omdat ik op zijn provocaties inga.
Ik ben een dweper en een van de beste schrijvers vind ik Isaak Babel. Toen de Russen voor het eerst de verhalen van De Rode Ruiterij
lazen, was dat een grote schok voor de lezers. Zo hadden ze het nog nooit gelezen. Ook ik was meteen verkocht en Isaak Babel was en is voor mij dé schrijver. Du Perron heeft Babel eens ontmoet bij een conferentie in Parijs, maar hij schreef aan Ter Braak dat hij het niets vond: zo’n boerenpummel uit Rusland die verhalen had geschreven die niet in de schaduw konden staan van Guy de Maupassant. Daar was ik zo kwaad over dat ik daarna nooit meer een woord van Du Perron heb gelezen. Ik ben niet de enige die zulke heftige reacties kent, want ik heb eens gelezen dat Maarten ’t Hart alle boeken van Hermans de deur uit had gedaan omdat hij beweerde dat Mozart ‘naaimachinemuziek’ had gemaakt.
Mulisch provoceert eveneens en daar kun je je schouders over ophalen, maar ik doe dat niet. Mulisch heeft zijn pijlen gericht op Nescio. Hij vindt zichzelf een bevlogen schrijver met grote ideeën. Communist, zelfs toen hij wist dat er 40 miljoen mensen zijn doodgemaakt in Rusland. Hij blijft communist, want hij heeft een ander uitgangspunt, namelijk dat we niet in vrijheid hadden kunnen leven als de Russen zich niet met de oorlog hadden bemoeid. Dat vind ik allemaal goed en ook verschrikkelijk, maar dan zegt hij er steeds maar bij: ‘Ja, die Nederlanders begrijpen dat allemaal niet, want die houden van Nescio. Dat is niks, dat is roggebrood. Die voegt niets toe.’ Omdat ik Nescio net zo goed, of zelfs nog beter, vind dan Isaak Babel ergert me dat. Dan vind ik hem een lul, want Nescio kan veel beter schrijven dan Mulisch.
Hij neemt elke gelegenheid te baat om Nescio te kleineren. Laatst reed ik weer in de nacht vanuit het westen naar het oosten en toen hoorde ik dat iemand in Havanna een boekje van Mulisch over Cuba had gevonden opgedragen aan Fidel Castro. ‘Opgedragen in bewondering aan commandant Fidel Castro, die met zijn Cubaanse volk een sprong voorwaarts heeft gemaakt, niet van honderd maar van duizend jaar.’ Mensen die het over duizend jaar hebben, dat vind ik niet zo lekker. Toen gaf hij een reactie op de radio: ‘Ja, dat begrijpen Nederlanders niet, want dat is allemaal roggebrood en kaas.’ En verdomd, daar kwam Nescio weer: dat was allemaal niks. Als hij ook op die weg had gereden met zijn sportautootje, dan had ik hem met mijn bus eraf gereden.
In Bordeaux met ijs staan klare lijn-tekeningen van uw zoon. Details uit uw huis komen daarop terug. Een enorm huis moet dat zijn.
Dat is ook een van de redenen waarom ik gedwongen ben korte verhalen te schrijven. Ik kan niet langer dan een half uur aan de schrijverij, want de rest van de tijd moet ik aan het huis besteden. Dat staat al vanaf dat wij er wonen gedeeltelijk op instorten. Ik ben dus altijd aan het stutten en het zagen en het lassen. Tot onze dood moet het blijven staan. Daarna mogen de kinderen beslissen wat ermee gebeurt. Ik neem aan dat ze een bulldozer huren. Binnen een kwartier ligt het plat.
Coen Peppelenbos
Dit interview werd eerder gepubliceerd in Tzum, nr. 44, 2009.
(foto boven: © CP, foto’s in artikel © Giny Backers, foto omslag Tzum © Jan Glas)