Recensie: Jeroen Dera en Carl De Strycker (redactie) – Gedichten van het nieuwe millennium
Met veel plezier en toewijding
Gedichten van het nieuwe millennium is een verzameling van honderd gedichten die zijn uitgekomen na 2000. Deze gedichten zijn van commentaar voorzien door een tiental jonge poëziekenners. Daarmee doet dit boek veel: je kan als lezer kennismaken met dichters van wie je nog niet had gehoord of van wie je een bundel vergat te kopen. Je krijgt een inkijkje hoe een professional een gedicht benadert, daarvan kan je leren en na die ervaring gedichten nog meer waarderen. Je kan als docent met een klas de gedichten lezen en bespreken. Je kan de bundel zien als een aanzet tot een canon. Je kan je door verschillende invalshoeken en stijlregisters, die niet de jouwe zijn, laten inspireren.
Een makkelijk kritiekpunt op deze bundel wordt door de redacteuren al van tevoren besproken: ze willen niet volledig zijn of een oordeel vellen met hun keuzes (die overigens op een ingewikkelde manier werden bepaald door vele lezers en kenners), want elke poëzielezer zal denken: waar is mijn favoriet? Welke staalkaart kan compleet zijn zonder Sylvie Marie of Tonnus Oosterhoff? Vele poëzielezers zullen ook favoriete gedichten en dichters herkennen: Peter Verhelst met drie gedichten, dat is uitermate terecht, al had ik andere gekozen.
De gedichten worden op chronologische wijze van verschijnen gepresenteerd en na het gedicht volgt meteen een uitleg. Die uitleg nodigt vervolgens uit om het gedicht nog eens te lezen en vaak krijgt het gedicht een extra betekenislaag door de uitleg. Voorbeelden daarvan zijn er te over, bijvoorbeeld het einde van Voor zijn verjaardag van Tjitske Jansen:
In de kleur van jouw ogen zei hij, in de kleur van jouw huid.
Ik heb er niet naar gezocht. Ik wist zonder zoeken ook weldat er geen winkel bestaat die dekbedovertrekken verkoopt
in die kleuren. Er zit niets anders op. Ik moet voor altijdbij hem slapen.
Als je dit gedicht voorleest aan leerlingen, denken die vaak: ja, zo zal het werken, een leuk excuus om te blijven slapen. In het commentaar van Jeroen Dera staat:
In de laatste regels berust de ‘ik’ op ironische wijze in haar lot (‘Er zit niets anders op’), maar de zin ‘Ik moet voor altijd//bij hem slapen’ heeft toch ook iets wrangs. Dat zit hem allereerst in het woord ‘moet’, waarin toch ook een verplichting doorklinkt. Daarnaast wordt de slotregel ‘bij hem slapen’ door de combinatie van een enjambement en een witregel van de rest van de zin gescheiden. ‘Ik’ en ‘hem’ horen grammaticaal weliswaar in dezelfde zin thuis, maar via de versificatie haalt Jansen de geliefden aan het slot subtiel uit elkaar.
Hieruit blijkt hoe precies woorden gekozen moeten worden, mogen worden. Moeten heeft een verplichting in zich, ook al wordt het wat ironisch gebruikt. Ook blijkt dat het horen van een gedicht niet altijd dezelfde ervaring geeft als het lezen van een gedicht. Bij het lezen van een gedicht is de afstand tussen de ‘ik’ en de ‘hem’ groter dan bij het horen van het gedicht. Vorm doet er kortom toe. Een mooi voorbeeld van lezers op het verkeerde been zetten en meerduidigheid is het gedicht Laken van Eva Gerlach:
Toen iedereen dood was begon ik hier voor mezelf
met mijn AK-47 mijn broertje van staal,niemand komt me hier wassen en kammen en ik haal voor niemand
meer hout, alles komt van de soldatendie van me houden omdat ik geluk breng en goed
kan mikken met de granaten.Daar voor ons ligt de stad waar niemand meer woont
en ik kijk van hoog, stel mijn broertjes oog af op de daken,dan lopen we wacht, allereerst naar het huis van mijn oom
die zich ophing omdat hij alleen nog met doden kon praten.Mijn broer is zo groot als ik maar ik hou hem goed vast
op mijn schouder waar hij kan slapenen het raam van mijn oom staat open, op het balkon
bolt een laken op en het waait niet en niemand daar hangtwas aan de lijn, dus ik schiet en
het valt op de grond, het ziet er niet uit als een laken.
Over dit gedicht schrijft Kila van der Starre haar eigen leeservaring. In de derde regel snap je pas dat het perspectief dat van een kind is, en dan wordt de eerste regel des te tragischer. Hoe zit het met de liefde van de soldaten, en vooral:
Is het wel een laken? ‘het ziet er niet uit als een laken’, concludeert het kind. Zou het een persoon zijn? Zelf zie ik tijdens het lezen van die laatste regel altijd de oom van het kind voor me.
De gedichten worden met veel plezier en toewijding besproken. Soms is die toewijding zo groot dat geadviseerd wordt een dag uit te trekken om een gedicht uit het hoofd te leren. Verder wordt er wel enig jargon bekend verondersteld, zoals het eerder genoemde enjambement en versificatie. Dat betekent dat dit boek vooral geschreven lijkt voor de poëzieliefhebber en het ingezet kan worden om meer poëzieliefhebbers te creëren. De poëzieliefhebber zelf kan gedichten beter begrijpen en nieuwe dichters leren kennen.
Erik-Jan Hummel
Jeroen Dera en Carl De Strycker (redactie) – Gedichten van het nieuwe millennium. Poëziecentrum, Gent. 288 blz. € 20,00.