Een daad van bevestiging

Net als veel andere dichters zochten ook de Vijftigers naar het wezen van de poëzie. En gezien hun antwoorden kwamen zij er, net als veel andere dichters, niet altijd even goed uit. Lucebert probeerde het zo: ‘ik tracht op poëtische wijze / […] / de ruimte van het volledig leven / tot uitdrukking te brengen’. Dat is even veelomvattend als duister, en dan heb ik de onbegrijpelijke tussenliggende regels nog weggelaten. Remco Campert formuleerde het wat helderder en ook positief als: ‘Poëzie is een daad / van bevestiging. Ik bevestig / dat ik leef, dat ik niet alleen leef.’

Als Nederland één dichter kent die via haar poëzie haar leven bevestigt, dan is het Tjitske Jansen wel. Haar nieuwe bundel Iedereen moet ergens zijn begint al met een poging haar eigen Wikipedia-pagina te herschrijven. Dat mislukte omdat het algoritme haar duidelijke verbeteringen oormerkte als ‘geklets’. Het systeem had het leven verslagen. Gelukkig maar, want nu zag de dichter zich gedwongen op een andere manier ‘de ruimte van het volledig leven’ te zoeken.

Iedereen moet ergens zijn bevat ‘autobiografische’ gedichten, maar ook enkele columns en theaterteksten. Dat ‘autobiografische’ staat niet voor niks tussen aanhalingstekens. De teksten, een soort coming of age-fragmenten, zijn veel meer dan een min of meer objectief verslag van de eerste helft van Jansens leven; het zijn indrukken die ook over de lezer gaan.

Mijn pleegouders namen me mee
naar de oecumenische streekgemeente.
Een gemeente met een dominee, Stephen
die we voorganger noemden.
De preek was een viering.
God was volgens Stephen niet ver weg en afschrikwekkend
maar dichtbij en liefdevol.
Ik herinner me een viering die erover ging
dat God van iedereen evenveel hield.
Ik worstelde met dat idee.
Stel je voor dat iemand tegen je zegt
‘Ik hou van je zoals ik van iedereen hou’.
Dat wil je toch niet?
Bovendien vond ik het moeilijk voorstelbaar
dat het mogelijk was voor wie dan ook
om Claudia Schouten lief te hebben.
Wilde ik wel dierbaar zijn voor een God
die evenveel om haar gaf als om mij?

Natuurlijk, de anekdotische laag in deze gedichten is duidelijk die van Tjitske Jansen, letterlijk, en zeker duidelijker en rechtstreekser dan bij vrijwel alle andere (goede) dichters die ik ken. Maar haar gedichten ontworstelen zich aan deze laag door de lezer met een ongemak en onbehagen te confronteren dat maar al te universeel is. Weinig lezers zullen in de omgeving van Barneveld aan pleeggezinnen hebben moeten wennen, maar het ongemakkelijke gevoel van een ‘awkward’ situatie kennen met name pubers als geen ander. Welke veertienjarige herkent niet de akelige schaamte van de ik-figuur in:

Mijn veertiende verjaardag, op een zondag
viel in een periode dat ik weer bij mijn moeder woonde.
Er logeerde een vriendin bij me.
Op zaterdagavond gingen we dansen in De Komeet
zo’n plek waar je wel mocht dansen maar niet lachen.
Direct na thuiskomst, ’s nachts, met onze jassen nog aan
stonden we bij de kapstok, liep mijn moeder ons tegemoet.
‘Gefeliciteerd’ zei ze en duwde twee zacht aanvoelende
pakjes in mijn handen.
Ik herkende het inpakpapier.
Door al het inpakpapier te bewaren van alle cadeaus
die zijzelf en mijn broer en ik hadden gekregen
was het nooit nodig nieuw inpakpapier te kopen.
Ik pakte de cadeautjes uit.
Mijn vriendin stond naast me, mijn moeder tegenover ons.
In het ene pakje zaten sokken. In het andere onderbroeken.

Voor de pijnlijke anekdote is natuurlijk dat armzalige cadeau al genoeg, samen met dat veelgebruikte inpakpapier. Maar voor het universele awkward-gevoel is dat het meedogenloze zinnetje ‘Mijn vriendin stond naast me’.

De ik-figuur spaart zichzelf overigens niet, in positieve noch in negatieve zin. Dat levert enerzijds een bewonderenswaardige openhartigheid op, maar, opnieuw, ook weer dat ongemak. De twee strofen hieronder staan ook in de bundel onder elkaar en ze tekenen een genadeloos beeld van het meisje dat zelf net zo nietsontziend ambitieus blijkt te kunnen zijn:

Ik bood mijn pleegouders vaak aan boodschappen
voor ze te doen. Die ik stal.
Het boodschappengeld zette ik op mijn spaarrekening.
Ik spaarde om na mijn eindexamen zo lang mogelijk
zo ver mogelijk van Barneveld weg te kunnen.

Wat het eindexamen betreft
was mijn gedrag voorbeeldig.
Al mijn klasgenoten zetten Het bittere kruid
op hun leeslijst omdat het zo lekker dun was.
Om dezelfde reden deed ik het juist niet.

En opnieuw drijven persoonlijke herinneringen op een zee van kenbare, maar vaak niet gekende gedachten en gevoelens. De zeventienjarige weet dat ze anders is dan de anderen. En niet alleen anders, ook beter. Ze leest dikkere boeken, kleedt zich anders (‘punk / Naar Barneveldse maatstaven’) en heeft als belangrijkste doel in het leven ‘zo ver mogelijk van Barneveld weg te kunnen.’ Natuurlijk kun je dan zeggen dat de ik-figuur minder geworteld is omdat ze tussen haar elfde en haar zeventiende behalve bij haar moeder nog bij vier andere gezinnen heeft gewoond, zoals we kunnen lezen. Maar dat is te beperkt gedacht. Het meisje uit ‘She’s leaving home’ van de Beatles was juist heel beschermd opgevoed en ook zij wilde weg. Het is een tamelijk natuurlijke drang die door ieder zich ontwikkelend individu op enig moment gevoeld wordt. Dat maar een enkeling ook daadwerkelijk vertrekt, is een ander verhaal.

In ieder geval laat de ‘daad van bevestiging’ van Campert zich hier extra stevig voelen, omdat het ten diepste juist om zulke positieve, ambitieuze gedachten gaat. Bij de tweede zin van dat gedicht (‘Ik bevestig / dat ik leef, dat ik niet alleen leef’) wordt vaak erg gemakkelijk aan de ambiguïteit voorbijgegaan. Want ‘dat ik niet alleen lééf’ kan tenslotte ook als een aanvulling op het eerste deel van die zin worden gelezen: ik leef, nee, ik doe méér dan leven alleen! Wat dan? Nou, een eigen extra leven bedenken bijvoorbeeld.

22 mei 1989 schreef ik in mijn dagboek
dat ik met mijn mooie zongebruinde hoofd
een tijdje voor de spiegel had staan fantaseren.
Ik vertelde in die spiegel aan mijn geliefde
over mijn Spaanse moeder en Amerikaanse vader.
[…]
Ik vertelde dat ik woede en verdriet voelde
omdat ik niet uit liefde maar uit lust geboren was.
Ik schreef dat ik dus dubbel fantaseerde.
Ten eerste dat ik een geliefde had. Ten tweede
over de Spaanse moeder en de Amerikaanse vader.
Ik schreef: alleen de woede en het verdriet waren echt.

Arnon Grunberg schrijft in Sterker dan de waarheid (2002): ‘Wie of wat je bent […] is een veroordeling. Al was het maar omdat het je de mogelijkheid ontneemt iemand anders te zijn, met een andere geschiedenis, andere ogen, andere talenten. Zijn is wel een erg nauwe en bedompte kooi. Meer een dwangbuis eigenlijk.’ De mogelijkheid om iemand anders te zijn is de zingevende kracht achter Camperts ‘dat ik niet alleen leef’. En ook achter de bijzondere gedichten van Tjitske Jansen. Ze vertellen een leven, maar ze doen méér; ze maken er poëzie van. En juist die poëzie biedt de dichter én haar lezers de kans om meer van het eigen leven te maken dan het in werkelijkheid ooit kan zijn.

Jansen bezoekt met haar poëzie regelmatig scholen. Da’s mooi, want juist daar leeft die drang om af en toe eens iemand anders te kunnen zijn. Al is het maar voor de duur van een verhaal of een gedicht.

Jan de Jong

Tjitske Jansen – Iedereen moet ergens zijn. Querido, Amsterdam. 112 blz. €18,99

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2021-5.

Luister ook naar de Tzumcast over deze bundel.