Recensie: Cees Nooteboom – Over het Japanse klooster Kozan-ji
Je kijken worden
‘Wees niet bang om langzaam te gaan, wees bang om statisch te blijven’ luidt een Japanse spreuk. De snelheid waarmee je beweegt is niet essentieel, als je maar in beweging blijft. De gelijkenis met het zakelijke ‘rust roest’ mag duidelijk zijn, al klinkt de Japanse formulering een stuk poëtischer. Wees niet bang om langzaam te gaan, neem de tijd om rondom je te kijken, om indrukken op te doen, maar blijf wel in beweging. Die spreuk lijkt van toepassing op Cees Nooteboom, die zich op zijn website niet enkel romancier, dichter en kunstbeschouwer noemt, maar ook reiziger.
Op bladzijde 13 van Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen, een zeer fraai uitgegeven kleinood, geeft Cees Nooteboom, auteur van ruim twee dozijn reisboeken, een definitie van reizen die niet alleen kenmerkend is voor de wijze waarop hij zich op zijn reizen gedraagt, maar ook voor de manier waarop hij naar zijn omgeving kijkt. Nooteboom bevindt zich, vroeg in de ochtend, met enkele anderen in de tempel van een klooster in het hooggelegen Koyasan en neemt deel aan het ochtendritueel, tezamen met vijf kloosterlingen, vier mannen en een vrouw.
Met vijf mensen die ik niet ken en van wie ik de taal niet versta stond ik daar in die versierde ruimte een beetje te zoemen en voelde me daar goed bij, even was de logica van het denken ontregeld en stond ik gewoon ergens in de bergen met een paar onbekenden die ik nooit eerder gezien had, zonder dat ik wist wat ik zong. De essentie van reizen is dat je je overgeeft aan wat je overkomt.
Je overgeven aan wat je overkomt, dat is niet voor iedereen weggelegd. Tijdens die overgave blijven kijken en je laten verwonderen door wat je ziet, is aan nog minder mensen gegeven. Die verwondering om kunnen zetten in taal is een talent waarop slechts weinigen kunnen terugvallen. Nooteboom heeft die gave, bij hem is die verwondering vaak terug te vinden in korte zinnen. ‘Niemand praat, en niemand kijkt naar ons, in Japan ben je vaak onzichtbaar’ is zo’n zinnetje. Ogenschijnlijk luchtig neergepend, maar veelzeggender dan dat. ‘Hier is in het vroege licht iets samengebald wat met tijdloosheid te maken heeft’ is ook zo’n zin. En ‘Alles spant samen om mijn aanwezigheid ongedaan te maken, ik ben hier helemaal niet, mijn ogen zijn hier, ik ben mijn kijken geworden’ is wat dat betreft de spreekwoordelijke kers op de taart.
Je kijken ‘worden’, dat is wat Nooteboom doet als hij te voet de heuvel beklimt naar het klooster van Kozan-ji, waar zich reproducties van de eeuwenoude Chōjū-jinbutsu-giga-rollen bevinden – de originelen zijn veilig opgeborgen in de musea van Kyoto en Tokyo –, tekeningen van ‘dieren die eruitzien als mensen maar toch dieren blijven’. De tekeningen vormen naar verluidt het begin van de mangacultuur, al is daar geen eenduidige consensus over bij kunsthistorici en japanologen. De lezer van dit curieuze verhaal kan daar overigens zelf een oordeel over voren, want de tekeningen vallen allemaal te bewonderen in het tweede deel van dit boekje. Terwijl Nooteboom naar deze tekeningen kijkt, krijgt hij het gevoel dat ‘een tijdgenoot een opgelegde wereld opzij wilde schuiven’ om ons duizend jaar later te bevrijden van een wereld ‘waarin andere keizers en shoguns de wetten bedenken’. Dat is een hoopgevend gevoel.
Martin Overheul
Cees Nooteboom – Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen. Koppernik. 88 blz. € 19,50.